Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. teleurstellen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor teleurstellen (Nederlands) in het Engels

teleurstellen:

teleurstellen werkwoord (stel teleur, stelt teleur, stelde teleur, stelden teleur, teleurgesteld)

  1. teleurstellen (ontgoochelen; frustreren; tegenvallen; )
    to disappoint; to frustrate; to disillusion; to let down; to counteract; to belie; to be contrary; to cross
    • disappoint werkwoord (disappoints, disappointed, disappointing)
    • frustrate werkwoord (frustrates, frustrated, frustrating)
    • disillusion werkwoord (disillusions, disillusioned, disillusioning)
    • let down werkwoord (lets down, let down, letting down)
    • counteract werkwoord (counteracts, counteracted, counteracting)
    • belie werkwoord (belies, belied, belying)
    • be contrary werkwoord (is contrary, being contrary)
    • cross werkwoord (crosss, crossed, crossing)
  2. teleurstellen (vertrouwen schenden; beschamen)
    embarras; to disappoint; to confound; to betray
    • embarras werkwoord
    • disappoint werkwoord (disappoints, disappointed, disappointing)
    • confound werkwoord (confounds, confounded, confounding)
    • betray werkwoord (betraies, betrayed, betraying)

Conjugations for teleurstellen:

o.t.t.
  1. stel teleur
  2. stelt teleur
  3. stelt teleur
  4. stellen teleur
  5. stellen teleur
  6. stellen teleur
o.v.t.
  1. stelde teleur
  2. stelde teleur
  3. stelde teleur
  4. stelden teleur
  5. stelden teleur
  6. stelden teleur
v.t.t.
  1. heb teleurgesteld
  2. hebt teleurgesteld
  3. heeft teleurgesteld
  4. hebben teleurgesteld
  5. hebben teleurgesteld
  6. hebben teleurgesteld
v.v.t.
  1. had teleurgesteld
  2. had teleurgesteld
  3. had teleurgesteld
  4. hadden teleurgesteld
  5. hadden teleurgesteld
  6. hadden teleurgesteld
o.t.t.t.
  1. zal teleurstellen
  2. zult teleurstellen
  3. zal teleurstellen
  4. zullen teleurstellen
  5. zullen teleurstellen
  6. zullen teleurstellen
o.v.t.t.
  1. zou teleurstellen
  2. zou teleurstellen
  3. zou teleurstellen
  4. zouden teleurstellen
  5. zouden teleurstellen
  6. zouden teleurstellen
en verder
  1. ben teleurgesteld
  2. bent teleurgesteld
  3. is teleurgesteld
  4. zijn teleurgesteld
  5. zijn teleurgesteld
  6. zijn teleurgesteld
diversen
  1. stel teleur!
  2. stelt teleur!
  3. teleurgesteld
  4. teleurstellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor teleurstellen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cross crucifix; gebaar na gebed; kruis; kruisbeeld; kruisje; kruisvorm
let down afgang; echec; fiasco; flop; mislukking; misser; nederlaag; overwonnen-worden; verlies
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
be contrary afvallen; benadelen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen
belie afvallen; benadelen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen
betray beschamen; teleurstellen; vertrouwen schenden aanbrengen; aangeven; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden
confound beschamen; teleurstellen; vertrouwen schenden
counteract afvallen; benadelen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen doen mislukken; een stokje steken voor; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; verijdelen; weerstreven
cross afvallen; benadelen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen dwarsbomen; dwarsliggen; overschrijden; oversteken; tegenwerken
disappoint afvallen; benadelen; beschamen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen; vertrouwen schenden te kort schieten; tegenvallen
disillusion afvallen; benadelen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen
embarras beschamen; teleurstellen; vertrouwen schenden
frustrate afvallen; benadelen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen doen mislukken; een stokje steken voor; verijdelen
let down afvallen; benadelen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen dumpen; laten vallen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cross boos; gebelgd; giftig; kwaad; narrig; nijdig; verbolgen; vertoornd
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
let down beteuterd; betrokken; sip; teleurgesteld

Wiktionary: teleurstellen

teleurstellen
verb
  1. iemand op onaangename wijze verrassen, vaak door een belofte niet na te komen
teleurstellen
verb
  1. to displease

Cross Translation:
FromToVia
teleurstellen disappoint; falsify enttäuschen — eine Hoffnung, ein Wunsch oder eine Erwartung nicht erfüllen oder zerstören
teleurstellen con; delude; fool; trick; cuckold; disappoint tromperabuser de la confiance de quelqu’un.