Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. schop:
  2. schoppen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schop (Nederlands) in het Engels

schop:

schop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de schop (spade; schep)
    the spade
    – a sturdy hand shovel that can be pushed into the earth with the foot 1
    • spade [the ~] zelfstandig naamwoord
    the shovel
    – a hand tool for lifting loose material; consists of a curved container or scoop and a handle 1
    • shovel [the ~] zelfstandig naamwoord
    the scoop
    – a large ladle 1
    • scoop [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he used a scoop to serve the ice cream1
    the trowel
    – a small hand tool with a handle and flat metal blade; used for scooping or spreading plaster or similar materials 1
    • trowel [the ~] zelfstandig naamwoord

schop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de schop (voetbeweging; trap)
    the kick; the boot; the kicking
    – the act of delivering a blow with the foot 1
    • kick [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he gave the ball a powerful kick1
    • boot [the ~] zelfstandig naamwoord
      • He needed medical attention after a boot to the face.2
    • kicking [the ~] zelfstandig naamwoord
      • the team's kicking was excellent1

Vertaal Matrix voor schop:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boot schop; trap; voetbeweging achterbak; bagageruimte; koffer; kofferbak; kofferruimte; laars; schoppen
kick schop; trap; voetbeweging schoppen; terugslag; terugstoot
kicking schop; trap; voetbeweging geschop; getrap; schoppen
scoop schep; schop; spade aker; primeur; schepemmer; scheplepel; schepper
shovel schep; schop; spade
spade schep; schop; spade
trowel schep; schop; spade troffel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boot in werking stellen; opstarten; trappen
kick schoppen; trappen; trappen geven

Verwante woorden van "schop":


Wiktionary: schop

schop
noun
  1. een trap met de voet
schop
noun
  1. hit or strike with the leg or foot
  2. tool for moving portions of material
  3. a garden tool with a handle and a flat blade for digging

Cross Translation:
FromToVia
schop spade bêche — Outil
schop hit; strike; knock; blow; smack; stroke; whack; move; turn coupimpression que fait un corps sur un autre en le frappant.
schop kick coup de pied — Coup donné avec le pied
schop shovel pelle — Outil constitué d’une plaque mince, muni d’un manche, utilisé pour déplacer de la terre, du sable (1)

schop vorm van schoppen:

schoppen werkwoord (schop, schopt, schopte, schopten, geschopt)

  1. schoppen (trappen geven; trappen)
    – er een harde stoot met je voet tegen geven 3
    to step
    – put down or press the foot, place the foot 1
    • step werkwoord (steps, stepped, stepping)
      • step on the brake1
    to kick
    – strike with the foot 1
    • kick werkwoord (kicks, kicked, kicking)
      • The boy kicked the dog1
  2. schoppen
    – er een harde stoot met je voet tegen geven 3
    the boot; the kick; the kicking
    – the act of delivering a blow with the foot 1
    • boot [the ~] zelfstandig naamwoord
      • He needed medical attention after a boot to the face.2
    • kick [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he gave the ball a powerful kick1
    • kicking [the ~] zelfstandig naamwoord
      • the team's kicking was excellent1

Conjugations for schoppen:

o.t.t.
  1. schop
  2. schopt
  3. schopt
  4. schoppen
  5. schoppen
  6. schoppen
o.v.t.
  1. schopte
  2. schopte
  3. schopte
  4. schopten
  5. schopten
  6. schopten
v.t.t.
  1. heb geschopt
  2. hebt geschopt
  3. heeft geschopt
  4. hebben geschopt
  5. hebben geschopt
  6. hebben geschopt
v.v.t.
  1. had geschopt
  2. had geschopt
  3. had geschopt
  4. hadden geschopt
  5. hadden geschopt
  6. hadden geschopt
o.t.t.t.
  1. zal schoppen
  2. zult schoppen
  3. zal schoppen
  4. zullen schoppen
  5. zullen schoppen
  6. zullen schoppen
o.v.t.t.
  1. zou schoppen
  2. zou schoppen
  3. zou schoppen
  4. zouden schoppen
  5. zouden schoppen
  6. zouden schoppen
en verder
  1. ben geschopt
  2. bent geschopt
  3. is geschopt
  4. zijn geschopt
  5. zijn geschopt
  6. zijn geschopt
diversen
  1. schop!
  2. schopt!
  3. geschopt
  4. schoppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schoppen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de schoppen (spades; scheppen)
    the spades
    • spades [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de schoppen (schoppenmotief)
    the spades-pattern

Vertaal Matrix voor schoppen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boot schoppen achterbak; bagageruimte; koffer; kofferbak; kofferruimte; laars; schop; trap; voetbeweging
kick schoppen schop; terugslag; terugstoot; trap; voetbeweging
kicking schoppen geschop; getrap; schop; trap; voetbeweging
spades scheppen; schoppen; spades
spades-pattern schoppen; schoppenmotief
step autoped; opstap; pas; schrede; stap; step; traptrede; tred; trede; tree
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boot in werking stellen; opstarten; trappen
kick schoppen; trappen; trappen geven
step schoppen; trappen; trappen geven lopen; trappen; treden

Verwante woorden van "schoppen":


Synoniemen voor "schoppen":


Verwante definities voor "schoppen":

  1. er een harde stoot met je voet tegen geven3
    • hij schopte de bal in het doel3

Wiktionary: schoppen

schoppen
verb
  1. een trap geven
schoppen
verb
  1. strike with or raise the foot or leg
  2. kick
noun
  1. one of the black suits in a deck of cards
  2. suit of playing cards

Cross Translation:
FromToVia
schoppen spade PikFarbe im französischen Kartenblatt mit einem schwarzen Lindenblatt als Symbol
schoppen tread tretenHilfsverb haben: ein Pedalfahrzeug mit den Füßen antreiben
schoppen kick tretenHilfsverb haben: mit dem Fuß oder Knie einen Hieb versetzen