Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. schade:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schade (Nederlands) in het Engels

schade:

schade [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de schade (afbreuk; verlies)
    the detriment; the damage; the loss; the harm; the injury; the harming
    • detriment [the ~] zelfstandig naamwoord
    • damage [the ~] zelfstandig naamwoord
    • loss [the ~] zelfstandig naamwoord
    • harm [the ~] zelfstandig naamwoord
    • injury [the ~] zelfstandig naamwoord
    • harming [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de schade (beschadiging)
    the damage; the injury; the loss; the harm; the harming
    • damage [the ~] zelfstandig naamwoord
    • injury [the ~] zelfstandig naamwoord
    • loss [the ~] zelfstandig naamwoord
    • harm [the ~] zelfstandig naamwoord
    • harming [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. de schade (nadeel; verlies)
    the disadvantage; the loss; the damage
    • disadvantage [the ~] zelfstandig naamwoord
    • loss [the ~] zelfstandig naamwoord
    • damage [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. de schade
    the damage
    • damage [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor schade:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
damage afbreuk; beschadiging; nadeel; schade; verlies averij
detriment afbreuk; schade; verlies
disadvantage nadeel; schade; verlies debacle; het verliezen; keerzijde; ondergang; schaduwzijde; teloorgang; tenondergang; val; verlies
harm afbreuk; beschadiging; schade; verlies
harming afbreuk; beschadiging; schade; verlies beschadigen; kwetsen
injury afbreuk; beschadiging; schade; verlies belediging; benadeling; blessure; grief; krenking; kwetsuur; letsel; verwonding; wond
loss afbreuk; beschadiging; nadeel; schade; verlies het verliezen; schadepost; tekort; verlies; verliespost; verliezen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
damage aantasten; aanvreten; afbreuk doen aan; bederven; benadelen; beschadigen; deren; duperen; in elkaar slaan; kwaad doen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; toetakelen
harm afbreuk doen aan; benadelen; deren; duperen; kwaad doen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
disadvantage nadele

Verwante woorden van "schade":


Verwante definities voor "schade":

  1. aantasting waardoor het niet meer gaaf is1
    • de storm heeft veel schade veroorzaakt1
  2. nadeel van vervelende gebeurtenis1
    • bij dat ongeluk heb ik veel schade opgelopen1

Wiktionary: schade

schade
noun
  1. geheel van beschadigingen
schade
noun
  1. injury; hurt; damage; detriment; misfortune
  2. harm, hurt, damage
  3. cost or expense
  4. abstract measure of something not being intact; harm

Cross Translation:
FromToVia
schade damage; injury; disadvantage; loss; harm; defect SchadenRechtswesen: ein durch ein Ereignis oder einen Umstand verursachte Beeinträchtigung eines Gutes oder eine Wertminderung des ursprünglichen Zustandes einer Sache
schade damage; loss dommage — Perte matérielle; dégât (sens général)
schade damage; defect; flaw; harm; hurt; impairment; imperfection; loss dégâtdommage, détérioration amener par un accident ou une cause violente.
schade loss perte — Privation de quelque chose de précieux, d’agréable, de commode, qu’on avait. (Sens général).
schade harm; damage; detriment; disadvantage; hurt; injury; loss; defect; flaw; impairment; imperfection préjudicetort ; dommage.

Verwante vertalingen van schade