Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
barrier
|
afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting
|
afgrendeling; afsluitboom; belemmering; beletsel; hindernis; hinderpaal; klip; obstakel; roadblock; slagboom; sluitboom; versperring
|
close-down
|
afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting
|
|
closing
|
afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting
|
dichtdoen; dichtdraaien
|
fence off
|
|
afrastering; omheining; omrastering
|
lock
|
|
deurslot; geheel van sluizen; haarkuif; klamp; koeklauw; krul; krullende haarlok; krulletje; kuif; sas; schutsluisje; slot; sluis; sluiswerk; sluiswerken; verlaat
|
locking
|
afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting
|
|
partition
|
afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting
|
afscheiding; beschot; dwarsschot; hek; hekwerk; partitie; scheiding; schijfpartitie; schot; segregatie; tussenmuur; tussenmuurtje; tussenschot; verbreking; verdeling
|
plug
|
|
klem; muurplug; pen; pin; plug; steekcontact; stekker; stekkertje
|
seal
|
|
ijk; ijkmerk; inktstempel; keur; plakzegel; rob; stempel; verzegeling; waarborg; zeehond; zeerob; zegel
|
shutting
|
afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting
|
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bind
|
dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen
|
aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; bevestigen; binden; in de val laten lopen; knevelen; knopen; samenbinden; samenschikken; strikken; vastbinden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; verbinden
|
close
|
dichtdoen; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; sluiten; stoppen; toedoen; toetrekken
|
afsluiten; dichtdoen; dichtgaan; dichtvallen; sluiten; toedoen; toedraaien; toemaken; toevallen; zich sluiten
|
demarcate
|
dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen
|
afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen
|
fence off
|
dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen
|
afbakenen; afdekken; afpalen; afschermen; afschutten; afzetten; begrenzen; beschermen; beschutten; omheinen; omlijnen
|
lock
|
afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen
|
aandraaien; afsluiten; dichtdoen; door draaien vastmaken; schutten; vergrendelen
|
plug
|
dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen
|
adverteren; per advertentie aanbieden
|
pull shut
|
dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toetrekken
|
|
pull to
|
dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toetrekken
|
aantrekken; dichttrekken
|
put under seal
|
dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen
|
verzegelen
|
seal
|
dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen
|
afdichten; bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; dichten; goedkeuren; homologeren; stempel zetten; stempelen; van zegel voorzien; verzegelen
|
shut
|
dichtdoen; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; sluiten; stoppen; toedoen; toetrekken
|
afsluiten; dichtdoen; dichtgaan; dichtvallen; sluiten; toedoen; toemaken; toevallen; zich sluiten
|
stop up
|
dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen
|
|
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
closing
|
|
achterste; finaal; laatste
|
shut
|
|
afgesloten; dicht; dicht zijn; gesloten; toe
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
close
|
|
dichtbij; in de buurt; nabij; nabijgelegen; vlakbij
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
close
|
|
bedompt; benauwd; drukkend; effen; egaal; eindig; gehecht; gelijk; geslepen; glad; muf; plat; rakelings; strak; ternauwernood; vergankelijk; verknocht; vlak; vlakuit; voorbijgaand
|