Overzicht
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
- put:
- putten:
- Wiktionary:
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- put:
-
Wiktionary:
- put → zetten, plaatsen, leggen, doen, stellen, brengen
- put → zetten, plaatsen, stellen, aanwenden, benutten, gebruiken, aandoen, aantrekken, opleggen, opbrengen, aanbrengen, leggen, steken, stoppen, doen, doorvoeren, in toepassing brengen, toepassen, aanzetten, voordoen, indoen, inleggen, inzetten, vertegenwoordigen, staan voor, beschrijven, spelen, uitvoeren, voorspelen, betuigen, opperen, uitdrukken, uiten, uitspreken, verwoorden
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor put (Nederlands) in het Engels
put:
Vertaal Matrix voor put:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
well | bron; put; waterput; wel | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
well | blakend; blakend van gezondheid; fit; florerend; getraind; gezond; jawel; tja; wel; welgesteld; welnu; welvarend; zonder ziekte |
Verwante woorden van "put":
Wiktionary: put
put
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• put | → well; spring; fountain | ↔ Brunnen — Tiefbauwerk zur Gewinnung von Grundwasser oder Uferfiltrat, manchmal, vor allem früher, auch Bauwerke zur Gewinnung von Quellwasser |
• put | → cave; cavity; crook; hole; hollow; pit; crotch | ↔ creux — cavité, concavité, trou. |
• put | → pit; well | ↔ puits — Trou pour tirer de l'eau |
put vorm van putten:
-
de putten (waterputten)
Vertaal Matrix voor putten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
wells | putten; waterputten |
Verwante woorden van "putten":
Engels
Uitgebreide vertaling voor put (Engels) in het Nederlands
put:
Conjugations for put:
present
- put
- put
- puts
- put
- put
- put
simple past
- put
- put
- put
- put
- put
- put
present perfect
- have put
- have put
- has put
- have put
- have put
- have put
past continuous
- was putting
- were putting
- was putting
- were putting
- were putting
- were putting
future
- shall put
- will put
- will put
- shall put
- will put
- will put
continuous present
- am putting
- are putting
- is putting
- are putting
- are putting
- are putting
subjunctive
- be put
- be put
- be put
- be put
- be put
- be put
diverse
- put!
- let's put!
- put
- putting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor put:
Synoniemen voor "put":
Antoniemen van "put":
Verwante definities voor "put":
Wiktionary: put
put
Cross Translation:
verb
put
Cross Translation: