Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. jam:
  2. Wiktionary:
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. jam:
  2. Wiktionary:
  3. Gebruikers suggesties voor jam:
    • confituur


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor jam (Nederlands) in het Engels

jam:

jam [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de jam
    the marmelade; the jam; the preserve
    • marmelade [the ~] zelfstandig naamwoord
    • jam [the ~] zelfstandig naamwoord
    • preserve [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de jam (vruchtengelei)
    the jam
    • jam [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor jam:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jam jam; vruchtengelei marmelade; opstopping; opstuwing; stagnatie; stuwing; verstopping; vruchtengelei
marmelade jam
preserve jam geconserveerd voedsel; inmaak
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jam blokkeren; klem komen; klemzetten; stremmen; vastlopen
preserve balsemen; behoeden; behouden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; bewaren; conserveren; handhaven; in blik conserveren; inbalsemen; inblikken; inleggen; inmaken; instandhouden; stand houden; verduurzamen

Verwante woorden van "jam":

  • jammen, jams

Verwante definities voor "jam":

  1. gekookt en ingedikt mengsel van vruchten en suiker1
    • wil je aardbeienjam op brood?1

Wiktionary: jam

jam
noun
  1. een gelei van suiker en gekookt fruit, onder andere gebruikt als broodbeleg
jam
noun
  1. jam
  2. sweet mixture of fruit boiled with sugar
  3. any Dioscorea vine
  4. its edible root

Cross Translation:
FromToVia
jam jam Marmelade — mit Zucker eingekochtes Fruchtmark beziehungsweise eingekochte reife Früchte oder Beeren, die als Brotaufstrich verwendet werden
jam marmalade Marmeladenach einer EU-Verordnung: aus süßen Zitrusfrüchten bestehender Brotaufstrich
jam jam; preserve confiture — Mélange de sucre et de fruits



Engels

Uitgebreide vertaling voor jam (Engels) in het Nederlands

jam:

jam [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the jam (marmelade; preserve)
    de jam
    • jam [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the jam
    de jam; vruchtengelei
    • jam [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vruchtengelei [znw.] zelfstandig naamwoord
  3. the jam (blockage; congestion; stoppage; constipation)
    de verstopping; de opstopping
  4. the jam (marmalade)
    de marmelade; vruchtengelei
  5. the jam (stagnation; congestion; stoppage; hold-up)
    de stagnatie; de stuwing
    • stagnatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • stuwing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  6. the jam (stagnation; congestion)
    de opstuwing

to jam werkwoord (jams, jammed, jamming)

  1. to jam (block; obstruct)
    blokkeren; stremmen
    • blokkeren werkwoord (blokkeer, blokkeert, blokkeerde, blokkeerden, geblokkeerd)
    • stremmen werkwoord (strem, stremt, stremde, stremden, gestremd)
  2. to jam (get stuck; run aground; becoming stuck)
    vastlopen; klem komen
    • vastlopen werkwoord (loop vast, loopt vast, liep vast, liepen vast, vastgelopen)
    • klem komen werkwoord
  3. to jam (stalemate)
    klemzetten
    • klemzetten werkwoord (zet klem, zette klem, zetten klem, klem gezet)

Conjugations for jam:

present
  1. jam
  2. jam
  3. jams
  4. jam
  5. jam
  6. jam
simple past
  1. jammed
  2. jammed
  3. jammed
  4. jammed
  5. jammed
  6. jammed
present perfect
  1. have jammed
  2. have jammed
  3. has jammed
  4. have jammed
  5. have jammed
  6. have jammed
past continuous
  1. was jamming
  2. were jamming
  3. was jamming
  4. were jamming
  5. were jamming
  6. were jamming
future
  1. shall jam
  2. will jam
  3. will jam
  4. shall jam
  5. will jam
  6. will jam
continuous present
  1. am jamming
  2. are jamming
  3. is jamming
  4. are jamming
  5. are jamming
  6. are jamming
subjunctive
  1. be jammed
  2. be jammed
  3. be jammed
  4. be jammed
  5. be jammed
  6. be jammed
diverse
  1. jam!
  2. let's jam!
  3. jammed
  4. jamming
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor jam:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jam jam; marmelade; preserve
marmelade jam; marmalade
opstopping blockage; congestion; constipation; jam; stoppage buildup of traffic; tailback; traffic block; traffic jam
opstuwing congestion; jam; stagnation
stagnatie congestion; hold-up; jam; stagnation; stoppage stagnancy; stagnation; standstill
stuwing congestion; hold-up; jam; stagnation; stoppage
vastlopen breaking down; coming to a standstill; congelation; failing; obstruction; reaching a deadlock; stoppage
verstopping blockage; congestion; constipation; jam; stoppage constipation
vruchtengelei jam; marmalade
- crush; electronic jamming; fix; hole; jamming; kettle of fish; mess; muddle; pickle; press
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blokkeren block; jam; obstruct block
klem komen becoming stuck; get stuck; jam; run aground
klemzetten jam; stalemate
stremmen block; jam; obstruct coagulate; set; solidify
vastlopen becoming stuck; get stuck; jam; run aground crash; falter; stagnate; stay put; stick; stop; waver
- bind; block; chock up; close up; cram; crush; impede; jampack; mob; obstruct; obturate; occlude; pack; pile; ram; seize; throng; wad

Verwante woorden van "jam":

  • jams

Synoniemen voor "jam":


Antoniemen van "jam":


Verwante definities voor "jam":

  1. deliberate radiation or reflection of electromagnetic energy for the purpose of disrupting enemy use of electronic devices or systems2
  2. preserve of crushed fruit2
  3. a dense crowd of people2
  4. informal terms for a difficult situation2
  5. interfere with or prevent the reception of signals2
  6. block passage through2
  7. crush or bruise2
    • jam a toe2
  8. crowd or pack to capacity2
  9. get stuck and immobilized2
    • the mechanism jammed2
  10. push down forcibly2
    • The driver jammed the brake pedal to the floor2
  11. press tightly together or cram2

Wiktionary: jam

jam
noun
  1. blockage, congestion
  2. sweet mixture of fruit boiled with sugar
jam
noun
  1. een gelei van suiker en gekookt fruit, onder andere gebruikt als broodbeleg
  2. voeding|nld fijngehakte of fijngekookte groente of vruchten

Cross Translation:
FromToVia
jam jam; marmelade Marmelade — mit Zucker eingekochtes Fruchtmark beziehungsweise eingekochte reife Früchte oder Beeren, die als Brotaufstrich verwendet werden
jam marmelade; jam; gekonfijte vruchten; inmaak confiture — Mélange de sucre et de fruits

Verwante vertalingen van jam