Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. dutten:
  2. Wiktionary:
    • dutten → kip
    • dutten → kip


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor dutten (Nederlands) in het Engels

dutten:

dutten [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het dutten (gedut)
    the dozing; the napping; the drowsing; the snoozing
    • dozing [the ~] zelfstandig naamwoord
    • napping [the ~] zelfstandig naamwoord
    • drowsing [the ~] zelfstandig naamwoord
    • snoozing [the ~] zelfstandig naamwoord

dutten werkwoord (dut, dutte, dutten, gedut)

  1. dutten (een dutje doen)
  2. dutten (dommelen; sluimeren; doezelen; soezen)
    to snooze; to doze; to drowse
    • snooze werkwoord (snoozes, snoozed, snoozing)
    • doze werkwoord (dozes, dozed, dozing)
    • drowse werkwoord (drowses, drowsed, drowsing)

Conjugations for dutten:

o.t.t.
  1. dut
  2. dut
  3. dut
  4. dutten
  5. dutten
  6. dutten
o.v.t.
  1. dutte
  2. dutte
  3. dutte
  4. dutten
  5. dutten
  6. dutten
v.t.t.
  1. heb gedut
  2. hebt gedut
  3. heeft gedut
  4. hebben gedut
  5. hebben gedut
  6. hebben gedut
v.v.t.
  1. had gedut
  2. had gedut
  3. had gedut
  4. hadden gedut
  5. hadden gedut
  6. hadden gedut
o.t.t.t.
  1. zal dutten
  2. zult dutten
  3. zal dutten
  4. zullen dutten
  5. zullen dutten
  6. zullen dutten
o.v.t.t.
  1. zou dutten
  2. zou dutten
  3. zou dutten
  4. zouden dutten
  5. zouden dutten
  6. zouden dutten
diversen
  1. dut!
  2. dut!
  3. gedut
  4. duttend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor dutten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dozing dutten; gedut doezelen; dommelen; gedoezel; gedommel; gesoes; soezen
drowsing dutten; gedut doezelen; dommelen; gedoezel; gedommel; gesoes; soezen
napping dutten; gedut doezelen; dommelen; gedoezel; gedommel; gesoes; soezen
snoozing dutten; gedut doezelen; dommelen; gedoezel; gedommel; gesoes; soezen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doze doezelen; dommelen; dutten; sluimeren; soezen gedachteloos zijn; sluimeren; suffen; verborgen aanwezig zijn
drowse doezelen; dommelen; dutten; sluimeren; soezen gedachteloos zijn; suffen
have a bit of shut-eye dutten; een dutje doen
have a nap dutten; een dutje doen
have a snooze dutten; een dutje doen
snooze doezelen; dommelen; dutten; sluimeren; soezen maffen; meuren; pitten; slapen; sluimeren; uitstellen; verborgen aanwezig zijn

Wiktionary: dutten

dutten
verb
  1. to sleep, in a temporary, charitable, or necessary situation

Cross Translation:
FromToVia
dutten kip pennen(umgangssprachlich) schlafen