Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. plaats:
  2. plaat:
  3. plaatsen:
  4. Wiktionary:
  5. Gebruikers suggesties voor plaats:
    • lieu


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor plaats (Nederlands) in het Engels

plaats:

plaats [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de plaats (locatie; plek)
    the place; the location
    • place [the ~] zelfstandig naamwoord
    • location [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de plaats (landstreek; gebied; regio; )
    the area; the place; the region; the district; the county; the department; the part of the country; the province
  3. de plaats (locatie)
    the venue; the locale; the locus
    – the scene of any event or action (especially the place of a meeting) 1
    • venue [the ~] zelfstandig naamwoord
    • locale [the ~] zelfstandig naamwoord
    • locus [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor plaats:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
area gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek buitenwijk; buurt; centrum; district; erf; gebied; gebiedsdeel; gordel; grondgebied; handelswijk; plein; rayon; rayon van een bedrijf; regio; sectie; sector; stadsdeel; stadskwartier; stadswijk; streek; terrein; territorium; vlak; wijk; woonwijk; zone
county gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek gebied; gebied dat onder een graaf staat; gewest; graafschap; provincie; rayon; rechtsgebied; regio; ressort; rijksonderdeel; streek
department gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek afdeling; ambtsgebied; bestuursgebied; bestuursregio; departement; detachement; gebied; gewest; gordel; jurisdictie; ministerie; provincie; rayon; rechtsgebied; regio; ressort; rijksonderdeel; sectie; streek; tak; terrein; territorium; vakgroep; zone
district gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek buitenwijk; buurt; centrum; district; gebied; gewest; gordel; handelswijk; hoek; kanton; oord; plein; provincie; rayon; rayon van een bedrijf; rechtsgebied; regio; ressort; rijksonderdeel; sectie; stadsdeel; stadskwartier; stadswijk; streek; terrein; territorium; wijk; woonwijk; zone
locale locatie; plaats landinstellingen
location locatie; plaats; plek ligging; locatie; plaatsbepaling; positie; vindplaats
locus locatie; plaats
part of the country gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek
place gebied; gewest; gouw; landstreek; locatie; oord; plaats; plek; regio; streek gebied; hoek; navigatieplaats; oord; stekkie; streek
province gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek departement; gebied; gewest; jurisdictie; kerkprovincie; provincie; rayon; rechtsgebied; regio; ressort; rijksonderdeel; streek
region gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek cacheregio; district; gebied; gewest; gordel; hoek; kanton; klimaatgordel; luchtstreek; oord; provincie; rayon; rechtsgebied; regio; ressort; rijksonderdeel; streek; terrein; territorium; zone
venue locatie; plaats
- plek; punt
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
place aanbrengen; aanleggen; bijzetten; deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; situeren; stationeren; wegleggen; zetten; zich afspelen

Verwante woorden van "plaats":


Synoniemen voor "plaats":


Verwante definities voor "plaats":

  1. punt in een volgorde2
    • hij eindigde op de tweede plaats2
  2. stad of dorp2
    • Amstelveen is een grote plaats2
  3. bepaalde ruimte of punt in de ruimte2
    • op deze plaats blijf ik zitten2

Wiktionary: plaats

plaats
noun
  1. een bepaalde ruimte of een bepaald punt in de ruimte
plaats
noun
  1. place
  2. location, position
  3. location or place
  4. placement in a list
  5. location or area
  6. open space in a town

Cross Translation:
FromToVia
plaats location Lage — Stelle, an der etwas liegt
plaats circus; square Platz — weitläufige, offene Fläche, die als Betätigungs-,Veranstaltungs-, Erholungs- oder Versammlungsort dient
plaats place Platz — ein bestimmter Ort oder eine bestimmte Stelle
plaats place Platz — ein bestimmter Rang oder eine bestimmte Position
plaats seat PlatzStelle, an der man sitzen oder stehen kann (Sitzplatz)
plaats space; place; room Platzohne Plural: verfügbarer Raum
plaats position PositionOrt, Standort
plaats place Stelle — allgemeiner Ausdruck für einen Platz auf diversen Oberflächen
plaats place StelleAbschnitt in einem Text, Musikwerk
plaats position; setup StellungSchach: Gesamteigenschaften einer konkreten Spielsituation
plaats walled city; city; citizenship; center; complex; district citéville, surtout quand on vouloir en faire ressortir l’importance.
plaats court; courtyard; yard courespace découvert qui dépendre d’une maison, d’un hôtel, etc., et qui est entourer de murs ou de bâtiments.
plaats use; usage; utilization; application; employment; job; work; post; capacity; office; position; station; appointment; function emploiusage qu’on fait de quelque chose.
plaats place endroit — Partie bien déterminée d’un espace, d’une chose ou d’un corps.
plaats function; job; office; post; capacity; position fonction — Activité qui tend à un but précis
plaats place; location; spot; field; site; venue lieuportion de l’espace, soit prise en elle-même, soit considérée par rapport à ce qui l’occuper.
plaats village; town; abode; whereabouts; accommodation; location; place; spot; field; site; venue localitélieu habité.
plaats service; facility; attendance; function; job; office; post; capacity; position office — Fonction, emploi
plaats room pièce — Partie d’un logement
plaats place placelieu, endroit, espace qu’occuper ou que peut occuper une personne, une chose.
plaats service; facility; attendance; crockery set; set; section; branch; chapter; function; job; office; post; capacity; position serviceétat, fonctions, devoirs de quelqu’un qui servir une personne ou une collectivité.
plaats city; town ville — Zone urbaine fortement peuplée dans laquelle se concentre la majorité des activités humaines d’un pays

plaats vorm van plaat:

plaat [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de plaat
    the plate; the slab
    • plate [the ~] zelfstandig naamwoord
    • slab [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de plaat
    the plate
    • plate [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. de plaat (langspeelplaat; album; l.p.; lp; elpee)
    the L.P.; the long playing record; the album; the record
  4. de plaat (elpee; album; grammofoonplaat; lp)
    the L.P.; the album; the record
    • L.P. [the ~] zelfstandig naamwoord
    • album [the ~] zelfstandig naamwoord
    • record [the ~] zelfstandig naamwoord
  5. de plaat (plaat in boek of tijdschrift; foto; illustratie; plaatje)
    the photo; the photograph; the illustration
  6. de plaat (ets; gravure)
    the etching; the copperplate

Vertaal Matrix voor plaat:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
L.P. album; elpee; grammofoonplaat; l.p.; langspeelplaat; lp; plaat
album album; elpee; grammofoonplaat; l.p.; langspeelplaat; lp; plaat album; langspeelplaat
copperplate ets; gravure; plaat kopergravure
etching ets; gravure; plaat
illustration foto; illustratie; plaat; plaat in boek of tijdschrift; plaatje getekende afbeelding; illustratie; tekening
long playing record album; elpee; l.p.; langspeelplaat; lp; plaat
photo foto; illustratie; plaat; plaat in boek of tijdschrift; plaatje
photograph foto; illustratie; plaat; plaat in boek of tijdschrift; plaatje kunstfoto
plate plaat bord; eetbord; hoefbeslag; hoefijzer; tafelzilver; zilveren bestek
record album; elpee; grammofoonplaat; l.p.; langspeelplaat; lp; plaat grammofoon; grammofoonplaat; lijst; lijst van gegevens; opgaaf; opgave; optekening; overzicht; rapport; record; reportage; schijf; staat; staatje; verhaal; verslag; weergave
slab plaat fundamentplaat
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
photograph fotograferen
record aantekenen; boeken; boekstaven; inspreken; noteren; onthouden; op schrift stellen; opnemen; opschrijven; opslaan; optekenen; registreren; te boek stellen; vastleggen

Verwante woorden van "plaat":


Verwante definities voor "plaat":

  1. afbeelding op papier of karton2
    • in dit kinderboek staan veel platen2
  2. groot plat stuk van hard materiaal2
    • het dak bestaat uit een houten plaat2

Wiktionary: plaat

plaat
noun
  1. flat section used to extend a table
  2. a vinyl phonograph / gramophone record
  3. thin plate, foil
  4. a flat metallic object
  5. (printing) engraved surface used to transfer an image to paper
  6. transportation: a sign or symbol identifying a highway route.

Cross Translation:
FromToVia
plaat disk Platte — (umgangssprachlich) Tonträger zur Konservierung von Musikstücken, Kurzform von Schallplatte
plaat dial; disc; disk disque — géométrie|fr surface délimitée par un cercle. Le disque fermé comprend le cercle et le disque ouvert ne le comprend pas.
plaat image imagereprésentation d’êtres ou d’objets par le dessin, la peinture, la sculpture, la gravure, la photographie, le cinéma, etc.
plaat sheet; foil lame — Solide aplati
plaat extension rallonge — Ce qui sert à rallonger une chose

plaats vorm van plaatsen:

plaatsen werkwoord (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)

  1. plaatsen (deponeren; leggen; zetten; )
    to lay; to place; to deposit; laydown; to set; to situate; to put down; to set down; to station
    • lay werkwoord (lays, laid, laying)
    • place werkwoord (places, placed, placing)
    • deposit werkwoord (deposits, deposited, depositing)
    • laydown werkwoord
    • set werkwoord (sets, set, setting)
    • situate werkwoord (situates, situated, situating)
    • put down werkwoord (puts down, put down, putting down)
    • set down werkwoord (sets down, set down, setting down)
    • station werkwoord (stations, stationed, stationing)
  2. plaatsen (leggen; zetten)
    to put; to lay; to place
    • put werkwoord (puts, put, putting)
    • lay werkwoord (lays, laid, laying)
    • place werkwoord (places, placed, placing)
  3. plaatsen (neerzetten; zetten; bijzetten)
    to place; to put; to locate; to put down; to add; to situate
    • place werkwoord (places, placed, placing)
    • put werkwoord (puts, put, putting)
    • locate werkwoord (locates, located, locating)
    • put down werkwoord (puts down, put down, putting down)
    • add werkwoord (adds, added, adding)
    • situate werkwoord (situates, situated, situating)
  4. plaatsen (neerleggen; leggen; deponeren; wegleggen)
    to lay; to put down; to put; to place
    • lay werkwoord (lays, laid, laying)
    • put down werkwoord (puts down, put down, putting down)
    • put werkwoord (puts, put, putting)
    • place werkwoord (places, placed, placing)
  5. plaatsen (situeren; zich afspelen)
    to situate; to place; to locate; to set; to station; to put
    • situate werkwoord (situates, situated, situating)
    • place werkwoord (places, placed, placing)
    • locate werkwoord (locates, located, locating)
    • set werkwoord (sets, set, setting)
    • station werkwoord (stations, stationed, stationing)
    • put werkwoord (puts, put, putting)
    to post
    – assign to a station 1
    • post werkwoord (posts, posted, posting)
  6. plaatsen (zetten)
    to place; position; to put; to situate
    • place werkwoord (places, placed, placing)
    • position werkwoord
    • put werkwoord (puts, put, putting)
    • situate werkwoord (situates, situated, situating)
  7. plaatsen (plaats toekennen)
    to allocate
    • allocate werkwoord (allocates, allocated, allocating)
  8. plaatsen (stationeren; posten; posteren)
    to station
    • station werkwoord (stations, stationed, stationing)
  9. plaatsen (iemand onderdak verlenen; onderdak verschaffen; huisvesten; )
    to place; accomodate someone; to lodge; to board; to shelter; to station; offer someone lodges
  10. plaatsen (monteren en aansluiten; installeren; aanleggen; aanbrengen)
    to assemble; to install; to construct; to place; to set up; to lay; to fit; to instal
    • assemble werkwoord (assembles, assembled, assembling)
    • install werkwoord, Amerikaans (installs, installed, installing)
    • construct werkwoord (constructs, constructed, constructing)
    • place werkwoord (places, placed, placing)
    • set up werkwoord (sets up, set up, setting up)
    • lay werkwoord (lays, laid, laying)
    • fit werkwoord (fits, fitted, fitting)
    • instal werkwoord, Brits

Conjugations for plaatsen:

o.t.t.
  1. plaats
  2. plaatst
  3. plaatst
  4. plaatsen
  5. plaatsen
  6. plaatsen
o.v.t.
  1. plaatste
  2. plaatste
  3. plaatste
  4. plaatsten
  5. plaatsten
  6. plaatsten
v.t.t.
  1. heb geplaatst
  2. hebt geplaatst
  3. heeft geplaatst
  4. hebben geplaatst
  5. hebben geplaatst
  6. hebben geplaatst
v.v.t.
  1. had geplaatst
  2. had geplaatst
  3. had geplaatst
  4. hadden geplaatst
  5. hadden geplaatst
  6. hadden geplaatst
o.t.t.t.
  1. zal plaatsen
  2. zult plaatsen
  3. zal plaatsen
  4. zullen plaatsen
  5. zullen plaatsen
  6. zullen plaatsen
o.v.t.t.
  1. zou plaatsen
  2. zou plaatsen
  3. zou plaatsen
  4. zouden plaatsen
  5. zouden plaatsen
  6. zouden plaatsen
en verder
  1. ben geplaatst
  2. bent geplaatst
  3. is geplaatst
  4. zijn geplaatst
  5. zijn geplaatst
  6. zijn geplaatst
diversen
  1. plaats!
  2. plaatst!
  3. geplaatst
  4. plaatsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor plaatsen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assemble samenkomen
board aandeel; beheer; bestuur; deel; directie; hoofdbestuur; kostgeld; lat; legbord; leiding; part; schroot; smalle plank
deposit aanbetaling; afzetsel; belegging; bezinksel; deposito; depot; drab; droesem; geldbelegging; grondsop; grondsoppen; inleg; investering; kit; kleefstof; lijm; minimum inleg; plak; plaksel; residu; sediment; statiegeld; storting; zetsel
fit convulsie; driftbui; fit; kramp; pasvorm; samentrekking; stuip; stuiptrekking; woedeaanval
lodge loge; schouwburgplaats; vrijmetselaarsloge
place gebied; gewest; gouw; hoek; landstreek; locatie; navigatieplaats; oord; plaats; plek; regio; stekkie; streek
position ambt; arrangement; baan; betrekking; bewering; dienstbetrekking; functie; gesteldheid; gezichtshoek; gezichtspunt; houding; indeling; invalshoek; job; klasse; ligging; maatschappelijke klasse; oogpunt; opstelling; orde; ordening; perspectief; positie; rang; rangschikking; schikking; slag; staat; stand; stand van het lichaam; standpunt; standpuntbepaling; stellingname; thema; toestand; zienswijs
post ambt; baan; bericht; betrekking; dienstbetrekking; functie; gebrachte brieven; job; mast; paal; pijler; pilaar; positie; post; standoord; wachtpost
set accumulatie; bende; benoemde set; bepaalde hoeveelheid; concours; groep; groep van twee of meer; hoop; kliek; koppel; manche; onderonsje; partij; pot; samenscholing; set; span; stel; strijd; troep; wedstrijd
shelter abri; accommodatie; asiel; behuizing; bescherming; beschutting; hospitium; huisvesting; kwartier; luwte; onderdak; onderkomen; opvangcentrum; protectie; schuilhoek; schuilhol; schuilkelder; schuilplaats; stek; tehuis; toevlucht; toevluchtshaven; toevluchtsoord; verblijfplaats; vrijplaats; wachthuisje; wijkplaats
station standoord; station
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accomodate someone herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen
add bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten aanbouwen; aansluiten; aanvullen; bevatten; bijbouwen; bijdoen; bijgieten; bijleveren; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; completeren; erbij doen; erbij tellen; erbij voegen; expanderen; inhouden; inschenken; intappen; openen; optellen; samenschikken; samentellen; schenken; serveren; tappen; toevoegen; toevoegen aan levering; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; voegen; voltallig maken
allocate plaats toekennen; plaatsen bespreken; gunnen; iets toekennen; reis boeken; reserveren; toebedelen; toekennen; toewijzen; vastleggen; voorbehouden
assemble aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen afspreken; assembleren; bij elkaar brengen; bijeenbrengen; bijeenkomen; concentreren; elkaar ontmoeten; elkaar zien; in elkaar zetten; monteren; samenbrengen; samenkomen; samenscholen; treffen; verenigen; verzamelen
board herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen emballeren; enteren; inpakken; inwikkelen; kartonneren; verpakken
construct aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen bouwen; fabriceren; in het leven roepen; maken; opbouwen; produceren; scheppen; vervaardigen; voortbrengen
deposit deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten aanbetalen; bijstorten; deponeren; geld overmaken; in bewaring geven; neerleggen; op rekening storten; overboeken; overschrijven; overzenden; storten
fit aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen aankunnen; aanpassen; aanproberen; bijpassen; kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; passen; proberen; stroken; stroken met
instal aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen aanstellen; benoemen; inaugureren; inhuldigen; inrichten; installeren; inwijden; plechtig bevestigen
install aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen aanstellen; benoemen; inaugureren; inhuldigen; inrichten; installeren; inwijden; plechtig bevestigen
lay aanbrengen; aanleggen; deponeren; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten
laydown deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
locate bijzetten; neerzetten; plaatsen; situeren; zetten; zich afspelen lokaliseren; opsporen; traceren; vinden
lodge herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen accommoderen; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; inwonen; leven; logeren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; resideren; verblijven; wonen
offer someone lodges herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen
place aanbrengen; aanleggen; bijzetten; deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; situeren; stationeren; wegleggen; zetten; zich afspelen
position plaatsen; zetten positioneren
post plaatsen; situeren; zich afspelen boeken; op de bus doen; posten
put bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; situeren; wegleggen; zetten; zich afspelen deponeren; leggen
put down bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten afzetten; laten uitstappen
set deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; situeren; stationeren; zetten; zich afspelen gelijkzetten; initiëren; inklinken; onder water gaan; ondergaan; op gang brengen; stijf worden; stremmen; synchroniseren; zinken
set down deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten boekstaven; te boek stellen
set up aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen aanvangen; beginnen; bouwen; construeren; inrichten; installeren; oprichten; optrekken; overeindzetten; plannen; starten; van start gaan
shelter herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen accommoderen; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; schuilen; toevluchten; uitwijken; wegkruipen
situate bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; situeren; stationeren; zetten; zich afspelen positioneren
station deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; zetten; zich afspelen
- zetten
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fit adequaat; arbeidsgeschikt; bekwaam; blakend; capabel; competent; fit; gepast; geschikt; getraind; gezond; in staat te werken; juist; passend; valide
set star; strak; strakgespannen; verstard
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
put gelegd
set down gedocumenteerd; vastgelegd
set up gesticht; opgericht

Verwante woorden van "plaatsen":


Synoniemen voor "plaatsen":


Verwante definities voor "plaatsen":

  1. begrijpen waar het mee te maken heeft2
    • ik kan die opmerking wel plaatsen2
  2. het een plek geven2
    • waar heb je die kast geplaatst?2

Wiktionary: plaatsen

plaatsen
verb
  1. op een bepaalde plaats zetten
plaatsen
verb
  1. to put in a specific location
  2. to place something somewhere

Cross Translation:
FromToVia
plaatsen place; put stellensenkrecht, mit den Fuß den Boden, einen bestimmten Platz oder Gegenstand berührend, in eine bestimmte oder übliche Position bringen
plaatsen sign; subscribe; underwrite; on behalf of; the; company; enlist; enrol; enroll; enter; inscribe; regenerate; register; write; in; submit; an; offer; for; tender zeichnen — (transitiv) unterzeichnen
plaatsen apply; employ; make use of; use; turn to account; put on; lay down; place; put; put down; lay; set; practice; administer; attach; put onto; add; append; assign; paste appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
plaatsen put; put on; apply; lay down; place; put down; lay; set; insert; put away; put in; stow; enclose; introduce mettreplacer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
plaatsen ask poserplacer, mettre sur quelque chose.
plaatsen locate; situate; cause; cause to take place; hold; organize; provoke; stage; position; set; identify; spot situerplacer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc.

User Translations:
Word Translation Votes
plaats lieu 9

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van plaats