Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. grootspreker:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor grootspreker (Nederlands) in het Engels

grootspreker:

grootspreker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de grootspreker (opschepper; snoever)
    the braggart; the boaster; the tinhorn
    • braggart [the ~] zelfstandig naamwoord
    • boaster [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tinhorn [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor grootspreker:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boaster grootspreker; opschepper; snoever blaaskaak; bluffer; dikdoener; hol vat; leeg vat; opschepper; opscheppers; patser; pocher; praatjesmakers; snoever; snoevers; spekkopers; windbuil; windbuilen
braggart grootspreker; opschepper; snoever bluffer; dikdoener; geurmaker; opschepper; opscheppers; patser; pocher; praalhans; praatjes; praatjes hebben; praatjesmakers; showbink; snoever; snoevers; spekkopers; windbuil; windbuilen
tinhorn grootspreker; opschepper; snoever

Verwante woorden van "grootspreker":

  • grootsprekers

Wiktionary: grootspreker


Cross Translation:
FromToVia
grootspreker braggart; blowhard; boaster; swaggerer Maulheld — eine Person, die gerne mit ihren Taten und Fähigkeiten prahlen, tatsächlich aber kaum etwas Entsprechendes tut