Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. snijdend:
  2. snijden:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor snijdend (Nederlands) in het Engels

snijdend:

snijdend bijvoeglijk naamwoord

  1. snijdend (op afgebeten toon; schril)
    stinging; cutting; sharp

Vertaal Matrix voor snijdend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cutting couperen; gesnij; jonge plant; knipsel; loot; plantestekje; scheut; schoot; snijding; spruit; stek; stekje; uitknipsel
stinging geprik; gesteek
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cutting op afgebeten toon; schril; snijdend bijtend; doordringend; fel; gemeen; hanig; pinnig; scherp; snibbig; stekend; vinnig; vlijmend
stinging op afgebeten toon; schril; snijdend met sarcasme; sarcastisch; stekend
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sharp op afgebeten toon; schril; snijdend achterbaks; adrem; bijdehand; bitter; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gevat; gewiekst; giftig; gluiperig; intelligent; kien; kwaad; leep; listig; messcherp; nijdig; pienter; puntig; raak; scherp; scherp gepunt; scherpgerand; schrander; slim; slinks; sluw; snedig; snood; snugger; spits; spitsig; spitsvormig; stiekem; toegespitst; uitgekookt; uitgeslapen; vlijmend; vlijmscherp; woedend; zeer boos

Wiktionary: snijdend


Cross Translation:
FromToVia
snijdend sour; bitter; acrid; tart aigre — Qui a une saveur acide et amère provoquant un sentiment désagréable.
snijdend sharp; trenchant; spicy; nasty; racy; lurid; acrid; acrimonious; keen; poignant; waspish; acute piquant — Qui piquer.

snijden:

snijden werkwoord (snijd, snijdt, sneed, sneden, gesneden)

  1. snijden (afsnijden)
    to cut; to reap; to sting
    • cut werkwoord (cuts, cut, cutting)
    • reap werkwoord (reaps, reaped, reaping)
    • sting werkwoord (stings, stinged, stinging)

Conjugations for snijden:

o.t.t.
  1. snijd
  2. snijdt
  3. snijdt
  4. snijden
  5. snijden
  6. snijden
o.v.t.
  1. sneed
  2. sneed
  3. sneed
  4. sneden
  5. sneden
  6. sneden
v.t.t.
  1. heb gesneden
  2. hebt gesneden
  3. heeft gesneden
  4. hebben gesneden
  5. hebben gesneden
  6. hebben gesneden
v.v.t.
  1. had gesneden
  2. had gesneden
  3. had gesneden
  4. hadden gesneden
  5. hadden gesneden
  6. hadden gesneden
o.t.t.t.
  1. zal snijden
  2. zult snijden
  3. zal snijden
  4. zullen snijden
  5. zullen snijden
  6. zullen snijden
o.v.t.t.
  1. zou snijden
  2. zou snijden
  3. zou snijden
  4. zouden snijden
  5. zouden snijden
  6. zouden snijden
en verder
  1. ben gesneden
  2. bent gesneden
  3. is gesneden
  4. zijn gesneden
  5. zijn gesneden
  6. zijn gesneden
diversen
  1. snijd!
  2. snijdt!
  3. gesneden
  4. snijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor snijden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; coupure; inkeping; inkerving; inkrimping; insnijding; jaap; keep; kerf; korting; kostenbesparing; ontering; prijsverlaging; prijsvermindering; reductie; snede; snee; sneetje; snijwond; snijwondje; snit; snoeiing; verkorting; verlaging
sting angel; doorn; gifangel; messteek; steek; stekel; vishaak; weerhaak
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut afsnijden; snijden aankaarten; aansnijden; aanvoeren; coifferen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doorknippen; doormidden hakken; een knippend geluid maken; entameren; houtsnijden; in hout schrijven; in tweeën houwen; kappen; kerven; klieven; kloven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; op tafel leggen; opperen; opwerpen; prikken; snerpen; snijwerk maken; steken; steken geven; te berde brengen; ter sprake brengen
reap afsnijden; snijden aankaarten; aansnijden; aanvoeren; binnen halen; entameren; oogsten; op tafel leggen; opperen; opwerpen; plukken; te berde brengen; ter sprake brengen
sting afsnijden; snijden aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; prikken; steken; steken geven; te berde brengen; ter sprake brengen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut gekuist; gesneden; zedig gemaakt

Verwante definities voor "snijden":

  1. elkaar kruisen1
    • deze lijnen snijden elkaar1
  2. inhalen en snel naar rechts gaan1
    • de automobilist sneed mij1
  3. met een scherp voorwerp eraf halen1
    • zij sneed het brood in stukken1

Wiktionary: snijden

snijden
verb
  1. to aggressively move in front of another vehicle
  2. to reduce
  3. to perform an incision
  4. to divide with a sharp instrument
  5. cut or shape wood with a knife
adjective
  1. having been cut

Cross Translation:
FromToVia
snijden cut schneiden — (transitiv) mit einem Schneidewerkzeug (wie einem Messer) einen Gegenstand oder einen Teil von ihm abtrennen
snijden cut; slice; trim; carve; chisel; whittle; chop; hack; hew; facet; cut off; grave taillercouper, retrancher d’une matière, en ôter avec le marteau, le ciseau, ou tout autre instrument, ce qu’il y a de superflu, pour lui donner une certaine forme, pour la rendre propre à tel ou tel usage.
snijden slice; cut trancher — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van snijdend