Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. stip:
  2. stippen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stip (Nederlands) in het Engels

stip:

stip [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de stip (vlek; nop; spat; )
    the spatter; the spot; the blot; the speck; the stain; the dirt-mark
    • spatter [the ~] zelfstandig naamwoord
    • spot [the ~] zelfstandig naamwoord
    • blot [the ~] zelfstandig naamwoord
    • speck [the ~] zelfstandig naamwoord
    • stain [the ~] zelfstandig naamwoord
    • dirt-mark [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor stip:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blot moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje
dirt-mark moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje
spatter moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje
speck moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje spikkel
spot moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje plekje; puist; pukkel; reclamespot; smet; spot; vlek
stain moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje beits; schandmerk; schandvlek; smet; vlek; vuile plek
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blot bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen; kladderen; kliederen; klodderen
spatter spatten; spetteren
spot ontdekken; ontwaren; opsporen
stain afgeven; beitsen; besmeuren; bevlekken; bezoedelen; smetten; vlekken

Verwante woorden van "stip":


Wiktionary: stip

stip
noun
  1. dot, symbol on domino, die, etc.

Cross Translation:
FromToVia
stip stitch; place; point; dot; period; part; spot; locus; full stop; mark point — couture|fr action de piquer dans un tissu avec une aiguille enfiler ou résultat de cette action, piqûre.

stip vorm van stippen:

stippen werkwoord (stip, stipt, stipte, stipten, gestipt)

  1. stippen
    to dot; to speckle; to stipple
    • dot werkwoord (dots, dotted, dotting)
    • speckle werkwoord (speckles, speckled, speckling)
    • stipple werkwoord (stipples, stippled, stippling)

Conjugations for stippen:

o.t.t.
  1. stip
  2. stipt
  3. stipt
  4. stippen
  5. stippen
  6. stippen
o.v.t.
  1. stipte
  2. stipte
  3. stipte
  4. stipten
  5. stipten
  6. stipten
v.t.t.
  1. heb gestipt
  2. hebt gestipt
  3. heeft gestipt
  4. hebben gestipt
  5. hebben gestipt
  6. hebben gestipt
v.v.t.
  1. had gestipt
  2. had gestipt
  3. had gestipt
  4. hadden gestipt
  5. hadden gestipt
  6. hadden gestipt
o.t.t.t.
  1. zal stippen
  2. zult stippen
  3. zal stippen
  4. zullen stippen
  5. zullen stippen
  6. zullen stippen
o.v.t.t.
  1. zou stippen
  2. zou stippen
  3. zou stippen
  4. zouden stippen
  5. zouden stippen
  6. zouden stippen
en verder
  1. ben gestipt
  2. bent gestipt
  3. is gestipt
  4. zijn gestipt
  5. zijn gestipt
  6. zijn gestipt
diversen
  1. stip !
  2. stipt !
  3. gestipt
  4. stippend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor stippen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dot punt; spikkel
speckle spikkel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dot stippen bespikkelen; stippelen
speckle stippen bespikkelen; stippelen
stipple stippen

Verwante woorden van "stippen":