Home ->Woordenboeken ->Nederlands/Engels ->Zoek: rest

Nederlandse en Engelse zoekresultaten voor: rest

Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. rest:
  2. resten:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor rest:
    • remainder, residual
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. rest:
  2. Wiktionary:

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rest (Nederlands) in het Engels

rest:

rest [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de rest (het overgeblevene; overblijfsel; restant; laatste rest; overschot)
    the remains
    • remains [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de rest (surplus; teveel; overschot; agio; exces)
    the surplus
    • surplus [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. de rest (overblijfsel)
    the rest; the balance; the residue; the residuum; the residual; the remainder
    – something left after other parts have been taken away 1
    • rest [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he threw away the rest1
    • balance [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he took what he wanted and I got the balance1
    • residue [the ~] zelfstandig naamwoord
    • residuum [the ~] zelfstandig naamwoord
    • residual [the ~] zelfstandig naamwoord
    • remainder [the ~] zelfstandig naamwoord
      • there was no remainder1

Vertaal Matrix voor rest:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balance overblijfsel; rest activa; balans; bascule; baten; bezit; equatie; evenwicht; evenwichtigheid; gelijkmaking; harmonie; rekeningsaldo; saldo; tegoed; vereffening; waag; weegbrug; weeghuis; weegschaal
remainder overblijfsel; rest
remains het overgeblevene; laatste rest; overblijfsel; overschot; rest; restant bouwvallen; lap; ruïnes; staartje; stuk stof
residual overblijfsel; rest
residue overblijfsel; rest drab; droesem; grondsoppen; residu
residuum overblijfsel; rest afzetsel; bezinksel; depot; droesem; grondsop; residu; residu's; sediment; zetsel
rest overblijfsel; rest afzetsel; bezinksel; depot; droesem; grondsop; residu; ruststand; rustteken; sediment; steuntje; zetsel
surplus agio; exces; overschot; rest; surplus; teveel batige saldo's; overdaad; overmaat; rijkelijke maat; surplus; teveel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balance balanceren; in evenwicht brengen; uitbalanceren
rest relaxen; rusten; uitrusten; verpozen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
surplus batig; boventallig; overcompleet; overtollig; positief

Verwante woorden van "rest":


Wiktionary: rest

rest
noun
  1. wat er overblijft
rest
noun
  1. what remains after some has been removed
  2. mathematics: amount left over after repeatedly subtracting the divisor
  3. mathematics: number left over after a simple subtraction
  4. stick used to support the cue in snooker
  5. remainder
Cross Translation:
FromToVia
• rest → remnant; leftovers; rest; remains; remainder ↔ reste — Ce qui demeurer d’un tout, d’une plus grande quantité ; ce qui subsister d’une chose passée, tant au sens physique qu’au sens moral.
• rest → remainder; leftover ↔ résidu — Ce qui rester.

rest vorm van resten:

resten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de resten (overschotten)
    the surplusses; the balances

Vertaal Matrix voor resten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balances overschotten; resten saldi; saldo's
surplusses overschotten; resten

Verwante woorden van "resten":


Wiktionary: resten

resten
noun
  1. small portion remaining of a larger thing or group
Cross Translation:
FromToVia
• resten → stay; remain; stay over; abide; keep; rest; stop ↔ rester — continuer d’être à un endroit ou dans un état.

Verwante vertalingen van rest



Engels

Uitgebreide vertaling voor rest (Engels) in het Nederlands

rest:

to rest werkwoord (rests, rested, resting)

  1. to rest (repose; take a rest)
    uitrusten; rusten; relaxen; verpozen
    • uitrusten werkwoord (rust uit, rustte uit, rustten uit, uitgerust)
    • rusten werkwoord (rust, rustte, rustten, gerust)
    • relaxen werkwoord (relax, relaxt, relaxde, relaxden, gerelaxed)
    • verpozen werkwoord (verpoos, verpoost, verpoosde, verpoosden, verpoosd)

Conjugations for rest:

present
  1. rest
  2. rest
  3. rests
  4. rest
  5. rest
  6. rest
simple past
  1. rested
  2. rested
  3. rested
  4. rested
  5. rested
  6. rested
present perfect
  1. have rested
  2. have rested
  3. has rested
  4. have rested
  5. have rested
  6. have rested
past continuous
  1. was resting
  2. were resting
  3. was resting
  4. were resting
  5. were resting
  6. were resting
future
  1. shall rest
  2. will rest
  3. will rest
  4. shall rest
  5. will rest
  6. will rest
continuous present
  1. am resting
  2. are resting
  3. is resting
  4. are resting
  5. are resting
  6. are resting
subjunctive
  1. be rested
  2. be rested
  3. be rested
  4. be rested
  5. be rested
  6. be rested
diverse
  1. rest!
  2. let's rest!
  5. rested
  6. resting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

rest [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the rest (sediment; deposit; sludge; )
    het residu; het sediment; de depot; afzetsel; het bezinksel; de droesem; het zetsel; het grondsop
    • residu [het ~] zelfstandig naamwoord
    • sediment [het ~] zelfstandig naamwoord
    • depot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • afzetsel [znw.] zelfstandig naamwoord
    • bezinksel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • droesem [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zetsel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • grondsop [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the rest (half-time score)
    de ruststand
  3. the rest
    het steuntje
    • steuntje [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. the rest
    het rustteken
  5. the rest (remainder; balance; residue; residuum; residual)
    – something left after other parts have been taken away 1
    de rest; het overblijfsel

Vertaal Matrix voor rest:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afzetsel deposit; dregs; last bit; lees; remnant; residuum; rest; sediment; sludge; the last bit
bezinksel deposit; dregs; last bit; lees; remnant; residuum; rest; sediment; sludge; the last bit dregs; lees; muck; sediment; sludge
depot deposit; dregs; last bit; lees; remnant; residuum; rest; sediment; sludge; the last bit depot; shed; store; storehouse; warehouse
droesem deposit; dregs; last bit; lees; remnant; residuum; rest; sediment; sludge; the last bit deposit; dregs; lees; muck; residue; sediment; sludge
grondsop deposit; dregs; last bit; lees; remnant; residuum; rest; sediment; sludge; the last bit dregs; lees; muck; sediment; sludge
overblijfsel balance; remainder; residual; residue; residuum; rest remains
residu deposit; dregs; last bit; lees; remnant; residuum; rest; sediment; sludge; the last bit residue
rest balance; remainder; residual; residue; residuum; rest remains; surplus
ruststand half-time score; rest
rustteken rest
sediment deposit; dregs; last bit; lees; remnant; residuum; rest; sediment; sludge; the last bit
steuntje rest
zetsel deposit; dregs; last bit; lees; remnant; residuum; rest; sediment; sludge; the last bit dregs; lees; muck; sediment; sludge
- ease; eternal rest; eternal sleep; quietus; relaxation; relief; repose; respite; rest period; sleep
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
relaxen repose; rest; take a rest relax
rusten repose; rest; take a rest
uitrusten repose; rest; take a rest fit out; kit out; prepare; rig out
verpozen repose; rest; take a rest
- breathe; catch one's breath; lie; perch; pillow; remain; repose; reside; roost; stay; take a breather

Verwante woorden van "rest":

  • resting, restive, rests

Synoniemen voor "rest":


Antoniemen van "rest":


Verwante definities voor "rest":

  1. freedom from activity (work or strain or responsibility)1
  2. a support on which things can be put1
    • the gun was steadied on a special rest1
  3. a musical notation indicating a silence of a specified duration1
  4. something left after other parts have been taken away1
    • he threw away the rest1
  5. euphemisms for death (based on an analogy between lying in a bed and in a tomb)1
    • she was laid to rest beside her husband1
  6. a state of inaction1
    • a body will continue in a state of rest until acted upon1
  7. a pause for relaxation1
  8. be at rest1
  9. stay the same; remain in a certain state1
    • rest assured1
  10. take a short break from one's activities in order to relax1
  11. give a rest to1
    • He rested his bad leg1
  12. rest on or as if on a pillow1
  13. sit, as on a branch1
  14. not move; be in a resting position1
  15. put something in a resting position, as for support or steadying1
  16. be inactive, refrain from acting1
    • The committee is resting over the summer1
  17. be inherent or innate in1
  18. have a place in relation to something else1
    • The responsibility rests with the Allies1

Wiktionary: rest

rest
noun
  1. relief afforded by sleeping; sleep
  2. relief from exertion; state of quiet and recreation
  3. peace, freedom from trouble, tranquility
  4. repose afforded by death
  5. pause of a specified length in a piece of music
  6. symbol indicating a pause in music
  7. physics: absence of motion
  8. stick used to support the cue in snooker
  9. remainder
verb
  1. intransitive: take repose
  2. stop working, become inactive
  3. US legal
rest
verb
  1. overhouden
  2. werk of andere activiteit staken om het lichaam in staat te stellen weer op krachten te komen
noun
  1. wat er overblijft
  2. een tijdelijke toestand van ontspanning na arbeid, moeite of inspanning
  3. periode van weinig of geen activiteit
  4. moment van stilte in muziek
  5. steunpunt
Cross Translation:
FromToVia
• rest → uitrusten ↔ ausruhen — sich ausruhen ((reflexiv)): sich erholen, entspannen
• rest → uitrusten ↔ ausruhen — veraltend: von etwas ausruhen ((intransitiv)): sich (nach einer Anstrengung) erholen, entspannen
• rest → schragen; steunen; stutten; ondersteunen ↔ accoter — appuyer d’un côté pour soutenir.
• rest → drager; leuning; steun; stut ↔ appui — Ce qui sert à soutenir une chose ou une personne pour l’empêcher de tomber, de chanceler, etc.
• rest → dragen; schoren; steunen; ondersteunen; ruggesteunen; schragen; stutten ↔ appuyer — placer contre quelque chose.
• rest → pauze; rust ↔ pause — suspension, interruption momentanée d’une action.
• rest → bedaardheid; gerustheid; rustigheid; kalmte; rust; bewegingloosheid; roerloosheid; strakheid; stilstand; pauze; stilte ↔ repos — privation, cessation de mouvement, d’activité ou d’effort,.
• rest → rusten ↔ reposer — Cesser de travailler, d’agir, d’être en mouvement, pour faire disparaître la fatigue.
• rest → overblijfsel; rest; overige; resterende ↔ reste — Ce qui demeurer d’un tout, d’une plus grande quantité ; ce qui subsister d’une chose passée, tant au sens physique qu’au sens moral.
• rest → blijven; overblijven; resten; resteren; toeven; verblijven ↔ rester — continuer d’être à un endroit ou dans un état.

Verwante vertalingen van rest







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0960 seconde
Page rendered in 1.0 seconds