Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. besparen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor besparen (Nederlands) in het Engels

besparen:

besparen werkwoord (bespaar, bespaart, bespaarde, bespaarden, bespaard)

  1. besparen (geld besparen; matigen; minder gebruiken)
    to save; to spare; to economize; to moderate; to have left; to economise
    • save werkwoord (saves, saved, saving)
    • spare werkwoord (spares, spared, sparing)
    • economize werkwoord, Amerikaans (economizes, economized, economizing)
    • moderate werkwoord (moderates, moderated, moderating)
    • have left werkwoord (has left, had left, having left)
    • economise werkwoord, Brits
  2. besparen (bezuinigen; matigen; korten)
    to economize; to cut down; to save; to economise
    • economize werkwoord, Amerikaans (economizes, economized, economizing)
    • cut down werkwoord (cuts down, cut down, cutting down)
    • save werkwoord (saves, saved, saving)
    • economise werkwoord, Brits
  3. besparen (minder gebruiken; matigen)
    to moderate; to economize; use less; to economise
    • moderate werkwoord (moderates, moderated, moderating)
    • economize werkwoord, Amerikaans (economizes, economized, economizing)
    • use less werkwoord
    • economise werkwoord, Brits

Conjugations for besparen:

o.t.t.
  1. bespaar
  2. bespaart
  3. bespaart
  4. besparen
  5. besparen
  6. besparen
o.v.t.
  1. bespaarde
  2. bespaarde
  3. bespaarde
  4. bespaarden
  5. bespaarden
  6. bespaarden
v.t.t.
  1. heb bespaard
  2. hebt bespaard
  3. heeft bespaard
  4. hebben bespaard
  5. hebben bespaard
  6. hebben bespaard
v.v.t.
  1. had bespaard
  2. had bespaard
  3. had bespaard
  4. hadden bespaard
  5. hadden bespaard
  6. hadden bespaard
o.t.t.t.
  1. zal besparen
  2. zult besparen
  3. zal besparen
  4. zullen besparen
  5. zullen besparen
  6. zullen besparen
o.v.t.t.
  1. zou besparen
  2. zou besparen
  3. zou besparen
  4. zouden besparen
  5. zouden besparen
  6. zouden besparen
diversen
  1. bespaar!
  2. bespaart!
  3. bespaard
  4. besparend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor besparen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
spare reserve
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut down besparen; bezuinigen; korten; matigen bekorten; bomen kappen; hakken; houwen; kappen; lossnijden; omhakken; omhouwen; vellen
economise besparen; bezuinigen; geld besparen; korten; matigen; minder gebruiken zuinig zijn
economize besparen; bezuinigen; geld besparen; korten; matigen; minder gebruiken zuinig zijn
have left besparen; geld besparen; matigen; minder gebruiken overhebben; overhouden
moderate besparen; geld besparen; matigen; minder gebruiken bedaren; bedwingen; beheersen; bemakkelijken; beteugelen; dempen; intomen; matigen; met mate gebruiken; simplificeren; temperen; vereenvoudigen; vergemakkelijken; versoberen; zich matigen
save besparen; bezuinigen; geld besparen; korten; matigen; minder gebruiken behoeden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; bewaren; bijeenzamelen; conserveren; in acht nemen; instandhouden; ontzien; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; opslaan; opzij leggen; redden; sparen; vergaren; verschonen; verzamelen; wegzetten
spare besparen; geld besparen; matigen; minder gebruiken in acht nemen; ontzien; op bankrekening zetten; sparen; verschonen
use less besparen; matigen; minder gebruiken
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
moderate billijk; gematigd; geschikt; getemperd; middelmatige; moderaat; redelijk; schappelijk
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut down beknopt; bekort
save behalve; behoudens; buiten; met uitsluiting van; uitgezonderd

Wiktionary: besparen

besparen
verb
  1. minder van iets gebruiken of verbruiken
  2. minder geld uitgeven, bezuinigen

Cross Translation:
FromToVia
besparen economise; economize sparen — weniger Geld ausgeben
besparen save; spare; economize; economise économiserdépenser avec ménagement, avec le souci d’épargner.
besparen save épargner — Ménager quelque chose, ne l’employer qu’avec réserve.

Verwante vertalingen van besparen