Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor huppelen (Nederlands) in het Engels
huppelen:
Conjugations for huppelen:
o.t.t.
- huppel
- huppelt
- huppelt
- huppelen
- huppelen
- huppelen
o.v.t.
- huppelde
- huppelde
- huppelde
- huppelden
- huppelden
- huppelden
v.t.t.
- heb gehuppeld
- hebt gehuppeld
- heeft gehuppeld
- hebben gehuppeld
- hebben gehuppeld
- hebben gehuppeld
v.v.t.
- had gehuppeld
- had gehuppeld
- had gehuppeld
- hadden gehuppeld
- hadden gehuppeld
- hadden gehuppeld
o.t.t.t.
- zal huppelen
- zult huppelen
- zal huppelen
- zullen huppelen
- zullen huppelen
- zullen huppelen
o.v.t.t.
- zou huppelen
- zou huppelen
- zou huppelen
- zouden huppelen
- zouden huppelen
- zouden huppelen
diversen
- huppel!
- huppelt!
- gehuppeld
- huppelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor huppelen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
frolic | capriool | |
gambol | capriool | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
frolic | dartelen; huppelen | dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven |
gambol | dartelen; huppelen |