Nederlands
Uitgebreide vertaling voor achterlaten (Nederlands) in het Engels
achterlaten:
-
achterlaten (nalaten)
Conjugations for achterlaten:
o.t.t.
- laat achter
- laat achter
- laat achter
- laten achter
- laten achter
- laten achter
o.v.t.
- liet achter
- liet achter
- liet achter
- lieten achter
- lieten achter
- lieten achter
v.t.t.
- heb achtergelaten
- hebt achtergelaten
- heeft achtergelaten
- hebben achtergelaten
- hebben achtergelaten
- hebben achtergelaten
v.v.t.
- had achtergelaten
- had achtergelaten
- had achtergelaten
- hadden achtergelaten
- hadden achtergelaten
- hadden achtergelaten
o.t.t.t.
- zal achterlaten
- zult achterlaten
- zal achterlaten
- zullen achterlaten
- zullen achterlaten
- zullen achterlaten
o.v.t.t.
- zou achterlaten
- zou achterlaten
- zou achterlaten
- zouden achterlaten
- zouden achterlaten
- zouden achterlaten
diversen
- laat achter!
- laat achter!
- achtergelaten
- achterlatende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor achterlaten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dump | achterbuurt; back-up; back-upbestand; crashdump; dump; gribus; krot; krottenbuurt; krottenwijk; krotwoning | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dump | achterlaten; nalaten | |
leave behind | achterlaten; nalaten | iemand iets nalaten; nalaten; vermaken |
Wiktionary: achterlaten
achterlaten
Cross Translation:
verb
achterlaten
-
dumpen, weggaan van, verlaten
- achterlaten → abandon; leave behind
verb
-
To depart from, end one's connection or affiliation with
-
To cause to remain as available, not take away, refrain from depleting
-
to jilt
-
to let go or get rid of
-
to abandon
-
to leave behind or desert
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• achterlaten | → leave | ↔ hinterlassen — zurücklassen, beim Fortgehen liegen lassen, nach dem Weggehen meist absichtlich nicht mitnehmen |
• achterlaten | → abandon; fail; forsake; give up; renounce; surrender; relinquish; leave; quit; retire; desert | ↔ abandonner — Ne plus vouloir de quelque chose ou de quelqu’un. |