Nederlands
Uitgebreide vertaling voor resulteren (Nederlands) in het Engels
resulteren:
-
resulteren (uitvloeien in; uitkomen bij)
-
resulteren (tot gevolg hebben; uitmonden; resultaat)
Conjugations for resulteren:
o.t.t.
- resulteer
- resulteert
- resulteert
- resulteren
- resulteren
- resulteren
o.v.t.
- resulteerde
- resulteerde
- resulteerde
- resulteerden
- resulteerden
- resulteerden
v.t.t.
- ben geresulteerd
- bent geresulteerd
- is geresulteerd
- zijn geresulteerd
- zijn geresulteerd
- zijn geresulteerd
v.v.t.
- was geresulteerd
- was geresulteerd
- was geresulteerd
- waren geresulteerd
- waren geresulteerd
- waren geresulteerd
o.t.t.t.
- zal resulteren
- zult resulteren
- zal resulteren
- zullen resulteren
- zullen resulteren
- zullen resulteren
o.v.t.t.
- zou resulteren
- zou resulteren
- zou resulteren
- zouden resulteren
- zouden resulteren
- zouden resulteren
en verder
- heeft geresulteerd
diversen
- resulteer!
- resulteert!
- geresulteerd
- resulterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor resulteren:
Wiktionary: resulteren
resulteren
Cross Translation:
verb
-
to come out
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• resulteren | → result; amount; adjoin; conduct; guide; lead; channel; wage; bring; drive; exit; go out; alight; emerge; leave; quit; accomplish; attain; get; reach; achieve; arrive at | ↔ aboutir — toucher par un bout. |
• resulteren | → follow; result; amount | ↔ résulter — S’ensuivre. — note Il s’emploie pour marquer les inductions, les conséquences qu’on tirer d’un discours, d’un raisonnement, d’un examen, d’une recherche, etc. |