Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. opstijgen:
  2. Wiktionary:
  3. Gebruikers suggesties voor opstijgen:
    • soar


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opstijgen (Nederlands) in het Engels

opstijgen:

opstijgen werkwoord (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)

  1. opstijgen (omhoogkomen; opvliegen)
    to take off; to rise; to ascend; to rise to the surface; to mount; to fly up; to increase; to bristle; to flare up; to become higher; to climb; to go upward; to get away; to go up; to be on the upgrade; to start; to grow; to be off; to become larger
    • take off werkwoord (takes off, took off, taking off)
    • rise werkwoord (rises, rose, rising)
    • ascend werkwoord (ascends, ascended, ascending)
    • rise to the surface werkwoord (rises to the surface, risen to the surface, rising to the surface)
    • mount werkwoord (mounts, mounted, mounting)
    • fly up werkwoord (flies up, flew up, flying up)
    • increase werkwoord (increases, increased, increasing)
    • bristle werkwoord (bristles, bristled, bristling)
    • flare up werkwoord (flares up, flared up, flaring up)
    • become higher werkwoord (becomes higher, becoming higher)
    • climb werkwoord (climbs, climbed, climbing)
    • go upward werkwoord (goes upward, went upward, going upward)
    • get away werkwoord (gets away, got away, getting away)
    • go up werkwoord (goes up, went up, going up)
    • be on the upgrade werkwoord (is on the upgrade, being on the upgrade)
    • start werkwoord (starts, started, starting)
    • grow werkwoord (grows, grew, growing)
    • be off werkwoord (is off, being off)
    • become larger werkwoord (becomes larger, becoming larger)
  2. opstijgen (in de lucht omhoogstijgen; stijgen; de hoogte ingaan)
    to rise; to ascend; to take off; to go up
    • rise werkwoord (rises, rose, rising)
    • ascend werkwoord (ascends, ascended, ascending)
    • take off werkwoord (takes off, took off, taking off)
    • go up werkwoord (goes up, went up, going up)
  3. opstijgen (wegvliegen; afvliegen)
    to fly off; to fly away; to fly out
    • fly off werkwoord (flies off, flew off, flying off)
    • fly away werkwoord (flies away, flew away, flying away)
    • fly out werkwoord (flies out, flew out, flying out)

Conjugations for opstijgen:

o.t.t.
  1. stijg op
  2. stijgt op
  3. stijgt op
  4. stijgen op
  5. stijgen op
  6. stijgen op
o.v.t.
  1. steeg op
  2. steeg op
  3. steeg op
  4. stegen op
  5. stegen op
  6. stegen op
v.t.t.
  1. ben opgestegen
  2. bent opgestegen
  3. is opgestegen
  4. zijn opgestegen
  5. zijn opgestegen
  6. zijn opgestegen
v.v.t.
  1. was opgestegen
  2. was opgestegen
  3. was opgestegen
  4. waren opgestegen
  5. waren opgestegen
  6. waren opgestegen
o.t.t.t.
  1. zal opstijgen
  2. zult opstijgen
  3. zal opstijgen
  4. zullen opstijgen
  5. zullen opstijgen
  6. zullen opstijgen
o.v.t.t.
  1. zou opstijgen
  2. zou opstijgen
  3. zou opstijgen
  4. zouden opstijgen
  5. zouden opstijgen
  6. zouden opstijgen
diversen
  1. stijg op!
  2. stijgt op!
  3. opgestegen
  4. opstijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opstijgen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. opstijgen (stijging; stijgen; omhoogkomen; klimmen)
    the increase; the rise; the ascent; the rising; the uplift; the going up
    • increase [the ~] zelfstandig naamwoord
    • rise [the ~] zelfstandig naamwoord
    • ascent [the ~] zelfstandig naamwoord
    • rising [the ~] zelfstandig naamwoord
    • uplift [the ~] zelfstandig naamwoord
    • going up [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor opstijgen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ascent klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging beklimming; bestijging; klim; ontwikkelingsgang; opklimmen; progressie; stijgen; toename; verloop; voortgang; vooruitgang; vordering
climb beklimming; bestijging; klim; opklimmen; stijgen
flare up driftig zijn; opstuiven; opvliegen
fly away afvliegen; wegvliegen
going up klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
grow bloesem
increase klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging aangroei; aangroeiing; aanvulling; aanwas; aanwinst; expansie; groei; groter worden; het groter worden; ontwikkelingsgang; progressie; stijging; toename; toename voorraad; toeneming; uitbreiding; uitzetten; uitzetting; vergroting; verhoging; verloop; vermedevuldigen; vermeerdering; vermenigvuldiging; versterking; verveelvoudiging; voortgang; vooruitgang; vordering; wijd worden
mount rijdier; rijpaard
rise klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging aangroei; aangroeiing; aanwas; aanwinst; bult; expansie; groei; groter worden; heuvel; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking; vooruitgang; vordering
rising klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging aangroei; aanwas; aanwassen; aanzwellen; omhoog komen; rijzing; uitdijen; uitdijing; verrijzing; wassen; zwellen
start aanvang; aanzet; begin; initiatief; inzet; opening; start
uplift klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging toename; vooruitgang; vordering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ascend de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; stijgen beklimmen; bevorderd worden; hogerop komen; klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; opgaan; opklauteren; opklimmen; stijgen; zich opwerken
ascent aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gaan staan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; omhoogrijzen; opstaan; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; vermeerderen
be off omhoogkomen; opstijgen; opvliegen 'm piepen; 'm smeren; aanbreken; beginnen; de plaat poetsen; een begin nemen; ervandoor gaan; hem smeren; intreden; inzetten; op gang komen; zich uit de voeten maken
be on the upgrade omhoogkomen; opstijgen; opvliegen
become higher omhoogkomen; opstijgen; opvliegen hoger worden
become larger omhoogkomen; opstijgen; opvliegen
bristle omhoogkomen; opstijgen; opvliegen
climb omhoogkomen; opstijgen; opvliegen beklimmen; bevorderd worden; hogerop komen; klauteren; klimmen; opgaan; opklauteren; opklimmen; zich opwerken
flare up omhoogkomen; opstijgen; opvliegen afbranden; leegbranden; ontbranden; ontsteken; ontvlammen; opflakkeren; oplaaien; opvlammen; platbranden; uitbranden; vuur vatten
fly away afvliegen; opstijgen; wegvliegen verwaaien; wegstuiven; wegwaaien
fly off afvliegen; opstijgen; wegvliegen afspatten; afspringen; afvliegen
fly out afvliegen; opstijgen; wegvliegen uitvliegen
fly up omhoogkomen; opstijgen; opvliegen opstuiven; opvliegen; opwaarts vliegen
get away omhoogkomen; opstijgen; opvliegen heenkomen; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; wegkrijgen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken
go up de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; stijgen hoger worden; opgaan
go upward omhoogkomen; opstijgen; opvliegen
grow omhoogkomen; opstijgen; opvliegen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groot worden; groter worden; hoger worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opgroeien; opzetten; rijzen; stijgen; tieren; toenemen; uitdijen; uitzwellen; vermeerderen; volgroeien; volwassen worden; wassen
increase omhoogkomen; opstijgen; opvliegen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; hoger worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; talrijker maken; toenemen; uitbreiden; vergroten; vermeerderen; volgroeien; volwassen worden; zich vermeerderen
mount omhoogkomen; opstijgen; opvliegen beklimmen; bestijgen; ensceneren; hoger worden; in scene zetten; klimmen; koppelen; omhoogklimmen
rise de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; stijgen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bevorderd worden; de hoogte ingaan; gaan staan; gedijen; groeien; groot worden; groter worden; hoger worden; hogerop komen; naar boven gaan; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; opborrelen; opgroeien; opstaan; opwellen; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; uitrijzen; uittorenen; verheffen; vermeerderen; zich opwerken
rise to the surface omhoogkomen; opstijgen; opvliegen bovenkomen; omhoogkomen
start omhoogkomen; opstijgen; opvliegen aanbinden; aanbreken; aandoen; aangaan; aanknopen; aanmaken; aanvangen; aanzetten; afreizen; beginnen; een begin nemen; heengaan; inleiden; inluiden; inschakelen; intreden; inzetten; lanceren; ondernemen; op de markt brengen; op gang komen; openen; opstarten; starten; uitgeven; van start gaan; van wal gaan; van wal steken; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
take off de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; stijgen aanbreken; aanvangen; afdoen; afhandelen; afreizen; afsteken; afvaren; beginnen; beslechten; een begin nemen; heengaan; intreden; inzetten; kopiëren; nabootsen; namaken; ontkleden; op gang komen; opstappen; smeren; starten; twist uit de weg ruimen; uitdoen; uitkleden; uittrekken; van start gaan; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken; wegvaren
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rising klimmend; omhooggaand; oplopend; oprijzend; rijzend; stijgend; toenemend; verheffend
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
going up klimmend; omhooggaand; oplopend; rijzend; stijgend; toenemend; verheffend

Antoniemen van "opstijgen":


Verwante definities voor "opstijgen":

  1. omhoog gaan1
    • de ballon steeg langzaam op1
  2. op een paard gaan zitten1
    • hij steeg op het paard1

Wiktionary: opstijgen

opstijgen
verb
  1. in de lucht stijgen
  2. te paard stijgen
opstijgen
verb
  1. To move upwards
  2. -
  3. to mount upward on wings
noun
  1. action of moving upwards

Verwante vertalingen van opstijgen