Nederlands

Uitgebreide vertaling voor binding (Nederlands) in het Engels

binding:

binding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de binding (het gebonden zijn; band; gebondenheid)
    the binding; the band; the bond; the thickness; the link
    • binding [the ~] zelfstandig naamwoord
    • band [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bond [the ~] zelfstandig naamwoord
    • thickness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • link [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de binding (gebondenheid; band)
    the bond
    • bond [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. de binding (pact; bondgenootschap; liga; )
    the alliance; the agreement; the pact; the bond; the association; the union; the league
    • alliance [the ~] zelfstandig naamwoord
    • agreement [the ~] zelfstandig naamwoord
    • pact [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bond [the ~] zelfstandig naamwoord
    • association [the ~] zelfstandig naamwoord
    • union [the ~] zelfstandig naamwoord
    • league [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. de binding
    the binding
    – A process by which software components and layers are linked together. When a network component is installed, the binding relationships and dependencies for the components are established. Binding allows components to communicate with each other. 1
    • binding [the ~] zelfstandig naamwoord
  5. de binding
    the binding
    – A representation of the communication path between actors. 1
    • binding [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor binding:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agreement akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag afspraak; akkoord; compromis; contract; convenant; goedkeuring; instemming; overeenkomst; regeling; schikking; vergelijk
alliance akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag alliantie; alliëren; bond; bondgenootschap; broederschap; coöperatie; eensgezindheid; genootschap; relatie; saamhorigheid; samenwerkingsverband; sociëteit; solidariteit; verbond; verbondenheid; vereniging; vereniging van bevriende staten; verwantschap
association akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag aaneensluiting; aansluiting; ambachtsgilde; associatie; band; bond; broederschap; club; coalitie; compagnonschap; connectie; deelgenootschap; dispuut; genootschap; gezelschap; gilde; koppeling; liaison; link; orde; organisatie; relatie; samenhang; societiet; sociëteit; soos; unie; vakgenootschap; verband; verbinding; verbond; vereniging; verenigingsdispuut
band band; binding; gebondenheid; het gebonden zijn band; bende; blaaskapel; fanfare; fanfarekorps; groep jongeren; harmonie; kapel; muziekkorps; strook
binding band; binding; gebondenheid; het gebonden zijn boekomslag; gegevensbinding; kaft; omslag
bond akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; gebondenheid; het gebonden zijn; liga; pact; unie; verbond; verdrag aansluiting; band; bankpost; borg; borgtocht; cautie; connectie; garantie; liaison; link; obligatie; obligatielening; onderpand; pand; relatie; samenhang; securiteit; verband; verbinding; waarborg; waarborging; waarborgsom; waardepapier
league akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag competitie
link band; binding; gebondenheid; het gebonden zijn OLE/DDE-koppeling; aansluiting; band; connectie; hyperlink; koppeling; liaison; lijnverbinding; link; onderling verband; relatie; samenhang; schakel; schalm; verband; verbinding
pact akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag bond; broederschap; convenant; genootschap; sociëteit; vereniging
thickness band; binding; gebondenheid; het gebonden zijn
union akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag aaneenkoppeling; aaneensluiting; affaire; ambachtsgilde; associatie; avontuurtje; bond; broederschap; club; coalitie; genootschap; gilde; koppeling; liaison; orde; organisatie; relatie; slippertje; societiet; sociëteit; soos; unie; vakgenootschap; verbinding; verbond; vereniging; verhouding
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binding binden; boekbinden; inbinden
link aansluiten; bijeen voegen; combineren; koppelen; onderling verbinden; paren; samenkoppelen; samenvoegen; van verband voorzien; verbinden
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binding bindend; bindende; dwingend; streng; strikt; stringent

Verwante woorden van "binding":

  • bindingen

Wiktionary: binding

binding
noun
  1. in chemistry, a link or force between neighbouring atoms in a molecule



Engels

Uitgebreide vertaling voor binding (Engels) in het Nederlands

binding:

binding werkwoord

  1. binding (bookbinding)
    binden; inbinden; boekbinden
    • binden werkwoord (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)
    • inbinden werkwoord (bind in, bindt in, bond in, bonden in, ingebonden)
    • boekbinden werkwoord

binding bijvoeglijk naamwoord

  1. binding (stringent)
    dwingend; bindend; strikt; streng; stringent
  2. binding
    bindende

binding [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the binding (link; band; bond; thickness)
    de band; de binding; het gebonden zijn; de gebondenheid
  2. the binding (book cover; cover)
    de boekomslag; de omslag; de kaft
    • boekomslag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • omslag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kaft [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. the binding
    – A process by which software components and layers are linked together. When a network component is installed, the binding relationships and dependencies for the components are established. Binding allows components to communicate with each other. 1
    de binding
    • binding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  4. the binding (data binding)
    – The process of creating a link between a property and a source. The source can be local or external. 1
  5. the binding
    – A representation of the communication path between actors. 1
    de binding
    • binding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor binding:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
band band; binding; bond; link; thickness adhesive tape; agreement; alliance; association; bond; book; connection; junction; league; liaison; link; pact; relation; relationship; strip; union; volume
binding band; binding; bond; link; thickness agreement; alliance; association; bond; league; pact; union
boekomslag binding; book cover; cover
gebondenheid band; binding; bond; link; thickness bond
het gebonden zijn band; binding; bond; link; thickness
kaft binding; book cover; cover
omslag binding; book cover; cover bending; change-over; cover; envelope; wrapper
streng braided hair; plat; ponytail
- back; bandaging; book binding; cover; dressing; ski binding
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binden binding; bookbinding bind; bind fast; bind up; chain; enchain; fasten; join; pinion; shackle; tie; tie up
boekbinden binding; bookbinding
inbinden binding; bookbinding boil down; concentrate; condense; control; reduce; restrain oneself; thicken
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bindend binding; stringent
dwingend binding; stringent compelling; imperative
streng binding; stringent according to the rules; inflexible; precise; precisely; severe; stern; strict; stringent
strikt binding; stringent according to the rules; precise; precisely; punctual; strict; stringent
stringent binding; stringent precise; precisely; stringent
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
band band
gegevensbinding binding; data binding
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- fastening
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bindende binding

Verwante woorden van "binding":


Synoniemen voor "binding":


Verwante definities voor "binding":

  1. executed with proper legal authority2
    • a binding contract2
  2. the act of applying a bandage2
  3. the protective covering on the front, back, and spine of a book2
    • the book had a leather binding2
  4. strip sewn over or along an edge for reinforcement or decoration2
  5. one of a pair of mechanical devices that are attached to a ski and that will grip a ski boot; the bindings should release in case of a fall2
  6. the capacity to attract and hold something2
  7. A process by which software components and layers are linked together. When a network component is installed, the binding relationships and dependencies for the components are established. Binding allows components to communicate with each other.1
  8. The process of creating a link between a property and a source. The source can be local or external.1
  9. A relationship created between a property and a source. The source can be local or external.1
  10. In Analysis Services, a defined relationship between an attribute or a measure and one or more underlying columns in a dimension or fact table.1
  11. A representation of the communication path between actors.1

Wiktionary: binding


Cross Translation:
FromToVia
binding band; reep; strip; strook; windsel bandeaubande qui sert à ceindre le front et la tête.
binding dwingend; bindend contraignant — Qui contraindre à faire quelque chose.
binding band; binddraad lien — Ce qui sert à lier
binding bindend; dwingend; gedwongen; verbindend; verplicht; verplichtend obligatoire — Qui a la force d’obliger suivant la religion, suivre la loi.

binding vorm van bind:

to bind werkwoord (binds, binding)

  1. to bind (pinion; tie; tie up; )
    binden; knevelen; vastbinden; strikken; vastmaken; knopen
    • binden werkwoord (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)
    • knevelen werkwoord (knevel, knevelt, knevelde, knevelden, gekneveld)
    • vastbinden werkwoord (bind vast, bindt vast, bond vast, bonden vast, vastgebonden)
    • strikken werkwoord (strik, strikt, strikte, strikten, gestrikt)
    • vastmaken werkwoord (maak vast, maakt vast, maakte vast, maakten vast, vastgemaakt)
    • knopen werkwoord (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)
  2. to bind (tie together; connect; knot)
    verbinden; knopen; bevestigen; aan elkaar knopen
    • verbinden werkwoord (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • knopen werkwoord (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)
    • bevestigen werkwoord (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)
    • aan elkaar knopen werkwoord (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
  3. to bind (bind together; tie together; tie)
    verbinden; aan elkaar binden; samenbinden; aaneenbinden
    • verbinden werkwoord (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • aan elkaar binden werkwoord
    • samenbinden werkwoord (bind samen, bindt samen, bond samen, bonden samen, samengebonden)
    • aaneenbinden werkwoord (bind aaneen, bindt aaneen, bond aaneen, bonden aaneen, aaneengebonden)
  4. to bind (plug; demarcate; put under seal; )
    dichtmaken; dichten; stoppen; dichtstoppen
    • dichtmaken werkwoord (maak dicht, maakt dicht, maakte dicht, maakten dicht, dichtgemaakt)
    • dichten werkwoord (dicht, dichtte, dichtten, gedicht)
    • stoppen werkwoord (stop, stopt, stopte, stopten, gestopt)
    • dichtstoppen werkwoord (stop dicht, stopt dicht, stopte dicht, stopten dicht, dichtgestopt)
  5. to bind (lash; tie)
    vastbinden; vastsjorren
    • vastbinden werkwoord (bind vast, bindt vast, bond vast, bonden vast, vastgebonden)
    • vastsjorren werkwoord (sjor vast, sjort vast, sjorde vast, sjorden vast, vastgesjord)
  6. to bind (button up; button; knot; )
    vastknopen; aan elkaar knopen; knopen; aan elkaar binden; strikken
    • vastknopen werkwoord (knoop vast, knoopt vast, knoopte vast, knoopten vast, vastgeknoopt)
    • aan elkaar knopen werkwoord (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
    • knopen werkwoord (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)
    • aan elkaar binden werkwoord
    • strikken werkwoord (strik, strikt, strikte, strikten, gestrikt)
  7. to bind (tie; tie up; join; fasten)
    strikken; in de val laten lopen
  8. to bind (put together; combine; add; mix)
    samenschikken
    • samenschikken werkwoord (schik samen, schikt samen, schikte samen, schikten samen, samengeschikt)
  9. to bind
    – To connect a control to a field or group in the data source so that data entered into the control is saved to the corresponding field or group. When a control is unbound, it is not connected to a field or group, and data entered into the control is not saved. 1
    verbinden
    • verbinden werkwoord (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)

Conjugations for bind:

present
  1. bind
  2. bind
  3. binds
  4. bind
  5. bind
  6. bind
present perfect
  1. have bound
  2. have bound
  3. has bound
  4. have bound
  5. have bound
  6. have bound
past continuous
  1. was binding
  2. were binding
  3. was binding
  4. were binding
  5. were binding
  6. were binding
future
  1. shall bind
  2. will bind
  3. will bind
  4. shall bind
  5. will bind
  6. will bind
continuous present
  1. am binding
  2. are binding
  3. is binding
  4. are binding
  5. are binding
  6. are binding
subjunctive
  1. be bound
  2. be bound
  3. be bound
  4. be bound
  5. be bound
  6. be bound
diverse
  1. bind!
  2. let's bind!
  3. bound
  4. binding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor bind:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dichten writing poetry
dichtmaken barrier; close-down; closing; locking; partition; shutting
knopen tie
stoppen coming to a stop; halting; plugging; stopping
vastmaken fastening; fixing; tieing up
verbinden joining; linking
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan elkaar binden attach; bind; bind together; button; button up; fasten; fix; knot; tie; tie on; tie together; tie up
aan elkaar knopen attach; bind; bind together; button; button up; connect; fasten; fix; knot; tie; tie on; tie together; tie up
aaneenbinden bind; bind together; tie; tie together
bevestigen bind; connect; knot; tie together affix; assent to; attach; attach to; bear out; confirm; connect; endorse; fasten; fix; ratify; seal; secure; support; tie up; uphold; validate
binden bind; bind fast; bind up; fasten; join; pinion; tie; tie up binding; bookbinding; chain; enchain; shackle
dichten bind; close; demarcate; fence off; plug; put under seal; seal; shut; stop up caulk; fill gaps; isolate; make cold-resistant; seal; stop; stop holes; write poetry
dichtmaken bind; close; demarcate; fence off; plug; put under seal; seal; shut; stop up close; lock; pull shut; pull to; shut
dichtstoppen bind; close; demarcate; fence off; plug; put under seal; seal; shut; stop up
in de val laten lopen bind; fasten; join; tie; tie up
knevelen bind; bind fast; bind up; fasten; join; pinion; tie; tie up
knopen attach; bind; bind fast; bind together; bind up; button; button up; connect; fasten; fix; join; knot; pinion; tie; tie on; tie together; tie up tie together
samenbinden bind; bind together; tie; tie together
samenschikken add; bind; combine; mix; put together
stoppen bind; close; demarcate; fence off; plug; put under seal; seal; shut; stop up abandon; adjourn; brake; bring to a close; bring to a conclusion; bring to a halt; bring to a standstill; bring to an end; cease; come to a stand-still; conclude; darn; drop out; end; fill up; finish; finish off; give up; halt; mend; pull out; put a brake on; put out; quit; remain standing; set out; slow down; stand still; stay put; stop; turn off
strikken attach; bind; bind fast; bind together; bind up; button; button up; fasten; fix; join; knot; pinion; tie; tie on; tie together; tie up
vastbinden bind; bind fast; bind up; fasten; join; lash; pinion; tie; tie up anchor; fasten; moor; secure; tie up
vastknopen attach; bind; bind together; button; button up; fasten; fix; knot; tie; tie on; tie together; tie up
vastmaken bind; bind fast; bind up; fasten; join; pinion; tie; tie up affix; anchor; attach; attach to; confirm; connect; fasten; moor; pin; secure; tie up
vastsjorren bind; lash; tie
verbinden bind; bind together; connect; knot; tie; tie together attach; bridge; combine; connect; couple; fasten; interlink; join; link; make a match; pander; secure; tie up; unite
- adhere; attach; bandage; bond; constipate; hold; hold fast; jam; obligate; oblige; seize; stick; stick to; tie; tie down; tie up; truss

Verwante woorden van "bind":


Synoniemen voor "bind":


Antoniemen van "bind":


Verwante definities voor "bind":

  1. something that hinders as if with bonds2
  2. cause to be constipated2
  3. form a chemical bond with2
    • The hydrogen binds the oxygen2
  4. bind by an obligation; cause to be indebted2
  5. fasten or secure with a rope, string, or cord2
  6. secure with or as if with ropes2
  7. make fast; tie or secure, with or as if with a rope2
    • The Chinese would bind the feet of their women2
  8. wrap around with something so as to cover or enclose2
  9. provide with a binding2
    • bind the books in leather2
  10. stick to firmly2
  11. create social or emotional ties2
  12. To connect a control to a field or group in the data source so that data entered into the control is saved to the corresponding field or group. When a control is unbound, it is not connected to a field or group, and data entered into the control is not saved.1

Wiktionary: bind

bind
verb
  1. transitive connect
bind
verb
  1. door stevige omwikkeling bijeenhouden
  2. losse geschriften tot een enkel boekwerk verwerken

Cross Translation:
FromToVia
bind verbinden; zwachtelen; inzwachtelen; omzwachtelen; nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken bander — (familier, fr) Occitanie|fr exaspérer, gonfler.
bind vastlopen gripper — (vieilli) attraper, saisir subtilement, en parlant du chat et de quelques autres animaux. On dit plutôt « agripper ».
bind knopen; aanknopen; aansluiten; binden; vastbinden; vastmaken; verbinden nouerlier au moyen d’un nœud, d'un lien.
bind aansluiten; binden; vastbinden; vastmaken; verbinden; bijeenbinden; samenbinden; inbinden relierlier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.

Verwante vertalingen van binding