Overzicht
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
- binding:
-
Wiktionary:
- binding → bond
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- binding:
- bind:
-
Wiktionary:
- binding → band, reep, strip, strook, windsel, dwingend, bindend, binddraad, gedwongen, verbindend, verplicht, verplichtend
- bind → binden, verbinden, koppelen, inbinden
- bind → verbinden, zwachtelen, inzwachtelen, omzwachtelen, nauwer aanhalen, opwinden, spannen, strekken, uitrekken, vastlopen, knopen, aanknopen, aansluiten, binden, vastbinden, vastmaken, bijeenbinden, samenbinden, inbinden
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor binding (Nederlands) in het Engels
binding:
-
de binding (het gebonden zijn; band; gebondenheid)
-
de binding (gebondenheid; band)
-
de binding (pact; bondgenootschap; liga; verbond; verdrag; federatie; akkoord; bond; band; unie)
-
de binding
the binding– A process by which software components and layers are linked together. When a network component is installed, the binding relationships and dependencies for the components are established. Binding allows components to communicate with each other. 1 -
de binding
Vertaal Matrix voor binding:
Verwante woorden van "binding":
Engels
Uitgebreide vertaling voor binding (Engels) in het Nederlands
binding:
-
binding (bookbinding)
-
binding (stringent)
-
binding
-
the binding (link; band; bond; thickness)
-
the binding (book cover; cover)
-
the binding
– A process by which software components and layers are linked together. When a network component is installed, the binding relationships and dependencies for the components are established. Binding allows components to communicate with each other. 1 -
the binding (data binding)
– The process of creating a link between a property and a source. The source can be local or external. 1 -
the binding
– A representation of the communication path between actors. 1
Vertaal Matrix voor binding:
Verwante woorden van "binding":
Synoniemen voor "binding":
Verwante definities voor "binding":
Wiktionary: binding
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• binding | → band; reep; strip; strook; windsel | ↔ bandeau — bande qui sert à ceindre le front et la tête. |
• binding | → dwingend; bindend | ↔ contraignant — Qui contraindre à faire quelque chose. |
• binding | → band; binddraad | ↔ lien — Ce qui sert à lier |
• binding | → bindend; dwingend; gedwongen; verbindend; verplicht; verplichtend | ↔ obligatoire — Qui a la force d’obliger suivant la religion, suivre la loi. |
binding vorm van bind:
-
to bind (pinion; tie; tie up; bind fast; fasten; bind up; join)
-
to bind (tie together; connect; knot)
verbinden; knopen; bevestigen; aan elkaar knopen-
aan elkaar knopen werkwoord (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
-
to bind (bind together; tie together; tie)
-
to bind (plug; demarcate; put under seal; seal; stop up; close; shut; fence off)
-
to bind (lash; tie)
-
to bind (button up; button; knot; tie; tie on; bind together; attach; tie up; tie together; fix; fasten)
vastknopen; aan elkaar knopen; knopen; aan elkaar binden; strikken-
aan elkaar knopen werkwoord (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
-
aan elkaar binden werkwoord
-
to bind (tie; tie up; join; fasten)
-
to bind (put together; combine; add; mix)
-
to bind
– To connect a control to a field or group in the data source so that data entered into the control is saved to the corresponding field or group. When a control is unbound, it is not connected to a field or group, and data entered into the control is not saved. 1
Conjugations for bind:
present
- bind
- bind
- binds
- bind
- bind
- bind
present perfect
- have bound
- have bound
- has bound
- have bound
- have bound
- have bound
past continuous
- was binding
- were binding
- was binding
- were binding
- were binding
- were binding
future
- shall bind
- will bind
- will bind
- shall bind
- will bind
- will bind
continuous present
- am binding
- are binding
- is binding
- are binding
- are binding
- are binding
subjunctive
- be bound
- be bound
- be bound
- be bound
- be bound
- be bound
diverse
- bind!
- let's bind!
- bound
- binding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor bind:
Verwante woorden van "bind":
Synoniemen voor "bind":
Antoniemen van "bind":
Verwante definities voor "bind":
Wiktionary: bind
bind
bind
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bind | → verbinden; zwachtelen; inzwachtelen; omzwachtelen; nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken | ↔ bander — (familier, fr) Occitanie|fr exaspérer, gonfler. |
• bind | → vastlopen | ↔ gripper — (vieilli) attraper, saisir subtilement, en parlant du chat et de quelques autres animaux. On dit plutôt « agripper ». |
• bind | → knopen; aanknopen; aansluiten; binden; vastbinden; vastmaken; verbinden | ↔ nouer — lier au moyen d’un nœud, d'un lien. |
• bind | → aansluiten; binden; vastbinden; vastmaken; verbinden; bijeenbinden; samenbinden; inbinden | ↔ relier — lier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire. |