Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bijvoegen (Nederlands) in het Engels

bijvoegen:

bijvoegen werkwoord (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)

  1. bijvoegen (aansluiten)
    to join up; to unite; to include; to add; to join
    • join up werkwoord (joins up, joined up, joining up)
    • unite werkwoord (unites, united, uniting)
    • include werkwoord (includes, included, including)
    • add werkwoord (adds, added, adding)
    • join werkwoord (joins, joined, joining)
  2. bijvoegen (bijdoen; toevoegen; bijsluiten; erbij voegen)
    to append; to add; to add to; to join
    • append werkwoord (appends, appended, appending)
    • add werkwoord (adds, added, adding)
    • add to werkwoord (adds to, added to, adding to)
    • join werkwoord (joins, joined, joining)
  3. bijvoegen (bijsluiten; toevoegen; insluiten)
    to enclose; evnvelope; to encapsulate; besieged; to besiege; to cover; to wrap up; besieges; to surround
    • enclose werkwoord (encloses, enclosed, enclosing)
    • evnvelope werkwoord
    • encapsulate werkwoord (encapsulates, encapsulated, encapsulating)
    • besieged werkwoord
    • besiege werkwoord (besieges, besieged, besieging)
    • cover werkwoord (covers, covered, covering)
    • wrap up werkwoord (wraps up, wrapped up, wrapping up)
    • besieges werkwoord
    • surround werkwoord (surrounds, surrounded, surrounding)
  4. bijvoegen (toevoegen)
    to attach
    – To include an external document, a file, or an executable program with an e-mail message. 1
    • attach werkwoord (attaches, attached, attaching)

Conjugations for bijvoegen:

o.t.t.
  1. voeg bij
  2. voegt bij
  3. voegt bij
  4. voegen bij
  5. voegen bij
  6. voegen bij
o.v.t.
  1. voegde bij
  2. voegde bij
  3. voegde bij
  4. voegden bij
  5. voegden bij
  6. voegden bij
v.t.t.
  1. heb bijgevoegd
  2. hebt bijgevoegd
  3. heeft bijgevoegd
  4. hebben bijgevoegd
  5. hebben bijgevoegd
  6. hebben bijgevoegd
v.v.t.
  1. had bijgevoegd
  2. had bijgevoegd
  3. had bijgevoegd
  4. hadden bijgevoegd
  5. hadden bijgevoegd
  6. hadden bijgevoegd
o.t.t.t.
  1. zal bijvoegen
  2. zult bijvoegen
  3. zal bijvoegen
  4. zullen bijvoegen
  5. zullen bijvoegen
  6. zullen bijvoegen
o.v.t.t.
  1. zou bijvoegen
  2. zou bijvoegen
  3. zou bijvoegen
  4. zouden bijvoegen
  5. zouden bijvoegen
  6. zouden bijvoegen
diversen
  1. voeg bij!
  2. voegt bij!
  3. bijgevoegd
  4. bijvoegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bijvoegen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. bijvoegen (toevoegen)
    the adding up; the joining up

Vertaal Matrix voor bijvoegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adding up bijvoegen; toevoegen
cover afdekkap; beddedeken; beddekleedje; bedekking; bescherming; boekomslag; buitenkant; couvert; dak; dek; deken; dekking; dekmantel; deksel; enveloppe; etui; hoes; huls; kaft; kap; koepel; koker; l.p.hoes; lid; omhulsel; omkleedsel; omslag; omwindsel; overdekking; overkapping; overtrek; pennendoosje; pennenkoker; platenhoes; protectie; verpakking; wikkel
join aanvoegen; join
joining up bijvoegen; toevoegen aanvoegen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
add aansluiten; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aanbouwen; aanvullen; bevatten; bijbouwen; bijgieten; bijleveren; bijrekenen; bijtellen; bijzetten; completeren; erbij doen; erbij tellen; expanderen; inhouden; inschenken; intappen; neerzetten; openen; optellen; plaatsen; samenschikken; samentellen; schenken; serveren; tappen; toevoegen; toevoegen aan levering; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; voegen; voltallig maken; zetten
add to bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen
append bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen toevoegen
attach bijvoegen; toevoegen aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenschakelen; aanhechten; beschikbaar maken; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; knopen; koppelen; lijmen; opplakken; paren; samenvoegen; strikken; vasthechten; vastknopen; vastlijmen; vastmaken; vastnaaien; vastplakken; vastzetten; verbinden
besiege bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen belegeren; insluiten; omsingelen; omsluiten
besieged bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
besieges bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
cover bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen afdekken; afleggen; afschermen; afschutten; bedekken; bekleden; bemantelen; beschermen; beschrijven; beschutten; dekken; hullen; indekken; inhullen; kaften; maskeren; mededelen; meters maken; omhullen; overdekken; overkappen; overkoepelen; overtrekken; overwelven; stofferen; uiteenzetten; van bekleding voorzien; verhalen; verhullen; versluieren; vertellen; zeggen
encapsulate bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; omvatten
enclose bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen afgrenzen; begrenzen; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; omvatten; van afsluitende laag voorzien; van grenzen voorzien
evnvelope bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
include aansluiten; bijvoegen behelzen; erbij optellen; erbij rekenen; erbij tellen; inhouden; inkapselen; meeberekenen; meerekenen; meetellen; omvatten; toevoegen; van afsluitende laag voorzien
join aansluiten; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aaneenlassen; aaneenschakelen; aansluiten; bij elkaar brengen; bijeen komen; bijeenbrengen; binden; bundelen; combineren; concentreren; deelnemen; een combinatie maken; erbij komen; in de val laten lopen; knevelen; knopen; koppelen; lassen; meedoen; participeren; samenbrengen; samenkomen; samenvoegen; strikken; vastbinden; vastmaken; verbinden; voegen; zich voegen
join up aansluiten; bijvoegen
surround bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen afgrenzen; begrenzen; inkapselen; insluiten; omcirkelen; omgeven; omringen; omsingelen; omsluiten; van afsluitende laag voorzien; van grenzen voorzien
unite aansluiten; bijvoegen aansluiten; bij elkaar brengen; bijeen voegen; bijeenbrengen; bundelen; combineren; concentreren; een combinatie maken; koppelen; samenbrengen; samenbundelen; samenkoppelen; samenstromen; samenvoegen; verbinden
wrap up bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen emballeren; inpakken; inwikkelen; verpakken; wikkelen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
besieged ingesloten; omsingeld
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
join mede; mee

Wiktionary: bijvoegen

bijvoegen
verb
  1. als extra ergens aan toevoegen
bijvoegen
verb
  1. -
  2. To add, as an accessory

Cross Translation:
FromToVia
bijvoegen attach beilegen — zu etwas hinzufügen
bijvoegen adjoin; add; append adjoindre — À trier
bijvoegen add; append ajoutermettre en plus.
bijvoegen join; assemble; link together; link up; put together; build; compose; construct; draught; combine; connect; unite; add; append joindreapprocher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.