Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor wankelen (Nederlands) in het Engels
wankelen:
-
wankelen
Conjugations for wankelen:
o.t.t.
- wankel
- wankelt
- wankelt
- wankelen
- wankelen
- wankelen
o.v.t.
- wankelde
- wankelde
- wankelde
- wankelden
- wankelden
- wankelden
v.t.t.
- heb gewankeld
- hebt gewankeld
- heeft gewankeld
- hebben gewankeld
- hebben gewankeld
- hebben gewankeld
v.v.t.
- had gewankeld
- had gewankeld
- had gewankeld
- hadden gewankeld
- hadden gewankeld
- hadden gewankeld
o.t.t.t.
- zal wankelen
- zult wankelen
- zal wankelen
- zullen wankelen
- zullen wankelen
- zullen wankelen
o.v.t.t.
- zou wankelen
- zou wankelen
- zou wankelen
- zouden wankelen
- zouden wankelen
- zouden wankelen
diversen
- wankel!
- wankelt!
- gewankeld
- wankelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor wankelen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
sway | slingerende beweging; slingering; zwaai | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
falter | wankelen | blijven steken; hakkelen; haperen; stamelen; stokken; stotteren; vastlopen; versagen |
stagger | wankelen | overdonderen; verbluffen; waggelen |
sway | wankelen | heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; waggelen; wiebelen; wiegelen; wiegen |
Wiktionary: wankelen
wankelen
Cross Translation:
verb
wankelen
-
onvast op de voeten staan, dreigen te vallen
- wankelen → teeter
verb
-
to walk in an awkward, drunken fashion
-
tilt back and forth on an edge
-
to sway unsteadily from one side to the other
-
to falter; become unsteady; begin to fail or give way
-
move with an uneven or rocking motion
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• wankelen | → hesitate; waver; falter; rock; stagger; totter; vacillate; wobble | ↔ barguigner — (familier, fr) hésiter, avoir de la peine à se déterminer, particulièrement quand il s’agir d’un achat, d’une affaire, d’un traité. |
• wankelen | → stagger; teeter; totter | ↔ chanceler — Être peu ferme sur ses pieds |
• wankelen | → hesitate; at a loss for words; waver; falter; pause | ↔ hésiter — Être incertain, indécis sur le parti, sur la résolution que l’on doit prendre. |