Overzicht
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
- spek:
- spekken:
-
Wiktionary:
- spek → bacon
- spek → bacon
- spekken → fill, fill in, fill up, imbue, permeate, complete, complement, consummate, finish, provide, supply, accommodate, serve, administer
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor spek (Nederlands) in het Engels
spek:
-
het spek
Vertaal Matrix voor spek:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bacon | spek | |
pork | spek | varkensvlees |
Verwante woorden van "spek":
Verwante definities voor "spek":
spek vorm van spekken:
-
spekken
Conjugations for spekken:
o.t.t.
- spek
- spekt
- spekt
- spekken
- spekken
- spekken
o.v.t.
- spekte
- spekte
- spekte
- spekten
- spekten
- spekten
v.t.t.
- heb gespekt
- hebt gespekt
- heeft gespekt
- hebben gespekt
- hebben gespekt
- hebben gespekt
v.v.t.
- had gespekt
- had gespekt
- had gespekt
- hadden gespekt
- hadden gespekt
- hadden gespekt
o.t.t.t.
- zal spekken
- zult spekken
- zal spekken
- zullen spekken
- zullen spekken
- zullen spekken
o.v.t.t.
- zou spekken
- zou spekken
- zou spekken
- zouden spekken
- zouden spekken
- zouden spekken
en verder
- ben gespekt
- bent gespekt
- is gespekt
- zijn gespekt
- zijn gespekt
- zijn gespekt
diversen
- spek!
- spekt!
- gespekt
- spekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor spekken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lard | lardeerspek; olie; reuzel; smeer; vet | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lard | spekken | doorspekken; larderen; spek doen in |
Verwante woorden van "spekken":
Wiktionary: spekken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• spekken | → fill; fill in; fill up; imbue; permeate; complete; complement; consummate; finish | ↔ compléter — rendre complet. |
• spekken | → provide; supply; accommodate; serve; administer | ↔ munir — garnir, pourvoir de ce qui est nécessaire ou utile en vue de tel ou tel objet. |
• spekken | → provide; supply; accommodate; serve; administer | ↔ pourvoir — Aviser à quelque chose, y donner ordre, suppléer à ce qui manque. (Sens général) |
Computer vertaling door derden: