Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. loop:
  2. lopen:
  3. Wiktionary:
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. loop:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor loop (Nederlands) in het Engels

loop:

loop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de loop (hardloopwedstrijd)
    the run
    – a race run on foot 1
    • run [the ~] zelfstandig naamwoord
      • she broke the record for the half-mile run1
    the race; the marathon; the sprints
    • race [the ~] zelfstandig naamwoord
    • marathon [the ~] zelfstandig naamwoord
    • sprints [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de loop (geweerlade)
    the barrel; the gun barrel
    – a tube through which a bullet travels when a gun is fired 1

Vertaal Matrix voor loop:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barrel geweerlade; loop bak; barrel; emmer; fust; kuip; pot; teil; tobbe; ton; vat; waskuip
gun barrel geweerlade; loop
marathon hardloopwedstrijd; loop
race hardloopwedstrijd; loop hardloperij; race; stam; volksstam; wedloop; wedloop van hardlopers; wedren
run hardloopwedstrijd; loop aanval; attaque; bestorming; ladder; ladder in kous; offensief; run; runs; stormaanval; stormloop; stormlopen
sprints hardloopwedstrijd; loop
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
race draven; hard rennen; hardlopen; hardrijden; hollen; motorracen; pezen; racen; rennen; sjezen; snel gaan; sprinten
run administreren; beheren; besturen; draven; gaan; gulpen; gutsen; hard rennen; hardlopen; hollen; in elkaar overlopen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; ladderen; lopen; pezen; racen; rennen; sprinten; stromen; vervagen; vervloeien; vloeien; zich begeven

Verwante woorden van "loop":


Wiktionary: loop

loop
noun
  1. voorste deel van een wapen
loop
noun
  1. path taken by a waterway
  2. onward movement
  3. the act of running

Cross Translation:
FromToVia
loop tube; hit; barrel; pipe; stem tube — Tuyau.

lopen:

lopen werkwoord (loop, loopt, liep, liepen, gelopen)

  1. lopen (zich voortbewegen; gaan; stappen)
    to be going to; to go; to walk; to move on; to move
    • be going to werkwoord (is going to, being going to)
    • go werkwoord (goes, went, going)
    • walk werkwoord (walks, walked, walking)
    • move on werkwoord (moves on, moved on, moving on)
    • move werkwoord (moves, moved, moving)
  2. lopen (kuieren; wandelen; slenteren; rondslenteren)
    to walk; to stroll; to promenade; to saunter; to amble; to parade
    • walk werkwoord (walks, walked, walking)
    • stroll werkwoord (strolls, strolled, strolling)
    • promenade werkwoord (promenades, promenaded, promenading)
    • saunter werkwoord (saunters, sauntered, sauntering)
    • amble werkwoord (ambles, ambled, ambling)
    • parade werkwoord (parades, paraded, parading)
  3. lopen (stromen; vloeien)
    to flow; to run
    – move along, of liquids 1
    • flow werkwoord (flows, flowed, flowing)
      • Water flowed into the cave1
    • run werkwoord (runs, ran, running)
    to stream
    • stream werkwoord (streams, streamed, streaming)
  4. lopen (trappen)
    to step; to tread
    – put down or press the foot, place the foot 1
    • step werkwoord (steps, stepped, stepping)
      • step on the brake1
    • tread werkwoord (treads, trod, treading)
      • For fools rush in where angels fear to tread1

Conjugations for lopen:

o.t.t.
  1. loop
  2. loopt
  3. loopt
  4. lopen
  5. lopen
  6. lopen
o.v.t.
  1. liep
  2. liep
  3. liep
  4. liepen
  5. liepen
  6. liepen
v.t.t.
  1. heb gelopen
  2. hebt gelopen
  3. heeft gelopen
  4. hebben gelopen
  5. hebben gelopen
  6. hebben gelopen
v.v.t.
  1. had gelopen
  2. had gelopen
  3. had gelopen
  4. hadden gelopen
  5. hadden gelopen
  6. hadden gelopen
o.t.t.t.
  1. zal lopen
  2. zult lopen
  3. zal lopen
  4. zullen lopen
  5. zullen lopen
  6. zullen lopen
o.v.t.t.
  1. zou lopen
  2. zou lopen
  3. zou lopen
  4. zouden lopen
  5. zouden lopen
  6. zouden lopen
en verder
  1. ben gelopen
  2. bent gelopen
  3. is gelopen
  4. zijn gelopen
  5. zijn gelopen
  6. zijn gelopen
diversen
  1. loop!
  2. loopt!
  3. gelopen
  4. lopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lopen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het lopen (geloop)
    the running; the trotting; the coming and going; the walking; the walking around

Vertaal Matrix voor lopen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amble telgang
coming and going geloop; lopen
flow drukte; gedrang; stroom; stroomdimensielid; teveel aan bezigheden; toeloop; toevloed
go beurt; rondje; spelletje
move manoeuvre; schaakstukverplaatsing; schijngevecht; schijnkamp; sciamachie; spiegelgevecht; zet
parade defilé; parade
promenade kuier; loopje; omloop; ommetje; promenade; tochtje; uitje; wandeling; wandeltocht
run aanval; attaque; bestorming; hardloopwedstrijd; ladder; ladder in kous; loop; offensief; run; runs; stormaanval; stormloop; stormlopen
running geloop; lopen geren; hardlopen; hollen; rennen; snellen; zich snel voortbewegen
step autoped; opstap; pas; schrede; stap; step; traptrede; tred; trede; tree
stream beek; gegevensstroom; het toestromen; het toevloeien; hoogwater; rivier; stream; stroom; vloed
stroll kuier; loopje; omloop; ommetje; rondwandeling; tochtje; uitje; wandeling; wandeltocht
tread loopvlak; tred
trotting geloop; lopen draven; gedraaf
walk kuier; loopje; omloop; ommetje; tochtje; uitje; wandeling; wandelroute; wandeltocht
walking geloop; lopen
walking around geloop; lopen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amble kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen
be going to gaan; lopen; stappen; zich voortbewegen gaan; zich begeven
flow lopen; stromen; vloeien golven; golvend bewegen; gulpen; gutsen; in stromen neerstorten; voortvloeien uit
go gaan; lopen; stappen; zich voortbewegen afleggen; gaan; heengaan; meters maken; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan; zich begeven
move gaan; lopen; stappen; zich voortbewegen aangrijpen; beroeren; bewegen; disloqueren; gaan; iets verplaatsen; in beweging brengen; ontroeren; overplaatsen; raken; roeren; schuivend verplaatsen; standplaats veranderen; treffen; verhuizen; verleggen; verplaatsen; verrijden; verschikken; verschuiven; vertillen; vervoeren; verzetten; voor zich uitschuiven; zich begeven; zich bewegen; zich verplaatsen
move on gaan; lopen; stappen; zich voortbewegen aanhouden; continueren; doorgaan; inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; stuwen; verdergaan; vervolgen; voortbewegen; voortgaan; voortstuwen; voortzetten; vooruitduwen
parade kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen exposeren; flaneren; paraderen; tentoonstellen; tonen; vertonen; voor ogen brengen
promenade kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen
run lopen; stromen; vloeien administreren; beheren; besturen; draven; gaan; gulpen; gutsen; hard rennen; hardlopen; hollen; in elkaar overlopen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; ladderen; pezen; racen; rennen; sprinten; vervagen; vervloeien; vloeien; zich begeven
saunter kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen aarzelen; dralen; drentelen; druilen; flaneren; hannesen; slenteren; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
step lopen; trappen schoppen; trappen; trappen geven; treden
stream lopen; stromen; vloeien voortvloeien uit
stroll kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen drentelen; slenteren
tread lopen; trappen
walk gaan; kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; stappen; wandelen; zich voortbewegen gaan; stapvoets gaan; toelopen; zich begeven
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
go heen; ksst; vort; weg
running doorgaand; doorlopend; goeddraaiend; goedlopend; hardlopend; lopend; snellopend

Verwante woorden van "lopen":


Synoniemen voor "lopen":


Verwante definities voor "lopen":

  1. in werking zijn, draaien2
    • de motor loopt goed2
  2. je te voet voortbewegen door stappen te nemen2
    • er lopen twee mannen voorbij2
  3. zich uitstrekken in een bepaalde richting2
    • de rivier loopt naar zee2
  4. zich ontwikkelen2
    • ik moet nog zien hoe het loopt2

Wiktionary: lopen

lopen
verb
  1. stappen, gaan
  2. rennen
    • lopenrun
lopen
verb
  1. to move quickly on two feet
  2. move on the feet
  3. to travel a distance by walking

Cross Translation:
FromToVia
lopen walk; go gehen — sich schreitend, schrittweise fortbewegen
lopen work; operable gehen — funktionieren / funktionsfähig sein
lopen sell gehen — viel gekauft werden
lopen walk laufenvon Menschen: (zu Fuß) gehen
lopen travel wandern — einen längeren Weg in der Natur zu Fuß zurücklegen
lopen fare; ride; travel; drive; wend allerse déplacer jusqu'à un endroit.
lopen flood; flow; run; stream couler — Traductions à trier suivant le sens
lopen walk; march; ambulate; step; follow; run; work marcher — Se déplacer par un mouvement alternatif des jambes ou des pattes, en ayant toujours un appui au sol.



Engels

Uitgebreide vertaling voor loop (Engels) in het Nederlands

loop:

loop [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the loop (slip knot; tag; looping; )
    – anything with a round or oval shape (formed by a curve that is closed and does not intersect itself) 1
    de lus; de knoop; de kink; lusvormige kromming; de draai; de kronkel
    • lus [de ~] zelfstandig naamwoord
    • knoop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kink [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lusvormige kromming [znw.] zelfstandig naamwoord
    • draai [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kronkel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the loop
    – A series of computer instructions that is repeated a fixed number of times or until a terminating condition is reached. 3
    de lus
    • lus [de ~] zelfstandig naamwoord

loop werkwoord

  1. loop
    – To execute a group of statements repeatedly. 3
    herhalen
    • herhalen werkwoord (herhaal, herhaalt, herhaalde, herhaalden, herhaald)
  2. loop
    – To repeat a stream continuously. 3
    herhalen
    • herhalen werkwoord (herhaal, herhaalt, herhaalde, herhaalden, herhaald)

Vertaal Matrix voor loop:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
draai coil; joint; kink; loop; looping; slip knot; spiral; tag; torsion; twist; twisting bend; camber; curvature; curve; inversion; perversion; rotation; turn; twisting
kink coil; joint; kink; loop; looping; slip knot; spiral; tag; torsion; twist; twisting
knoop coil; joint; kink; loop; looping; slip knot; spiral; tag; torsion; twist; twisting
kronkel coil; joint; kink; loop; looping; slip knot; spiral; tag; torsion; twist; twisting bend; camber; curvature; curve; perversion; twisting
lus coil; joint; kink; loop; looping; slip knot; spiral; tag; torsion; twist; twisting
lusvormige kromming coil; joint; kink; loop; looping; slip knot; spiral; tag; torsion; twist; twisting
- closed circuit; cringle; eyelet; grommet; grummet; iteration; loop topology; loop-the-loop
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
herhalen loop echo; parrot; practice; practise; redo; rehearse; repeat; resume; say after
- coil; curl; intertwine; scroll
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- clamp; yoke

Verwante woorden van "loop":

  • loops

Synoniemen voor "loop":


Antoniemen van "loop":

  • open circuit; uncoil

Verwante definities voor "loop":

  1. a flight maneuver; aircraft flies a complete circle in the vertical plane1
  2. a complete electrical circuit around which current flows or a signal circulates1
  3. fastener consisting of a metal ring for lining a small hole to permit the attachment of cords or lines1
  4. an intrauterine device in the shape of a loop1
  5. the topology of a network whose components are serially connected in such a way that the last component is connected to the first component1
  6. a computer program that performs a series of instructions repeatedly until some specified condition is satisfied1
  7. the basic pattern of the human fingerprint1
  8. an inner circle of advisors (especially under President Reagan)1
    • he's no longer in the loop1
  9. (computer science) a single execution of a set of instructions that are to be repeated1
  10. anything with a round or oval shape (formed by a curve that is closed and does not intersect itself)1
  11. fasten or join with a loop1
    • He looped the watch through his belt1
  12. wind around something in coils or loops1
  13. make a loop in1
    • loop a rope1
  14. fly loops, perform a loop1
    • the stunt pilot looped his plane1
  15. move in loops1
    • The bicycle looped around the tree1
  16. To execute a group of statements repeatedly.3
  17. To repeat a stream continuously.3
  18. A series of computer instructions that is repeated a fixed number of times or until a terminating condition is reached.3

Wiktionary: loop

loop
noun
  1. programmed sequence of instructions

Cross Translation:
FromToVia
loop strop Schlinge — runde Form eines zu verknüpfenden Stückes, zum Beispiel einer Schnur, eines Drahts
loop lus boucle — forme de ligne courbe

Verwante vertalingen van loop