Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor benodigd (Nederlands) in het Engels
benodigd:
-
benodigd
Vertaal Matrix voor benodigd:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
essential | elementaire zaak; noodzaak | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
essential | benodigd | broodnodig; cruciaal; door de behoefte vereist; elementair; essentieel; fundamenteel; gewenst; gewild; hard nodig; hoognodig; nodig; noodzakelijk; onmisbaar; onontbeerlijk; vereist; verlangd; wenselijk; wezenlijk |
necessary | benodigd | broodnodig; door de behoefte vereist; gewenst; gewild; hoognodig; nodig; noodzakelijk; verlangd; wenselijk |
benodigen:
-
benodigen (nodig hebben; behoeven)
Conjugations for benodigen:
o.t.t.
- benodig
- benodigt
- benodigt
- benodigen
- benodigen
- benodigen
o.v.t.
- benodigde
- benodigde
- benodigde
- benodigden
- benodigden
- benodigden
v.t.t.
- heb benodigd
- hebt benodigd
- heeft benodigd
- hebben benodigd
- hebben benodigd
- hebben benodigd
v.v.t.
- had benodigd
- had benodigd
- had benodigd
- hadden benodigd
- hadden benodigd
- hadden benodigd
o.t.t.t.
- zal benodigen
- zult benodigen
- zal benodigen
- zullen benodigen
- zullen benodigen
- zullen benodigen
o.v.t.t.
- zou benodigen
- zou benodigen
- zou benodigen
- zouden benodigen
- zouden benodigen
- zouden benodigen
diversen
- benodig!
- benodigt!
- benodigd
- benodigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor benodigen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
need | armoede; behoeftigheid; ellende; gebrek; hulpbehoevendheid; nood; noodwendigheid | |
want | armoede; behoefte; ellende; gebrek; gemis | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
need | behoeven; benodigen; nodig hebben | believen; hoeven; moeten; willen |
require | behoeven; benodigen; nodig hebben | aanvragen; aanzoeken; eisen; uitnodigen; vereisen; vergen; verlangen; verzoeken; vragen |
want | behoeven; benodigen; nodig hebben | begeren; believen; moeten; verlangen; wensen; willen |