Nederlands

Uitgebreide vertaling voor crack (Nederlands) in het Engels

crack:

crack [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de crack (coryfee; geweldenaar; kei)
    the crack
    • crack [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor crack:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
crack coryfee; crack; geweldenaar; kei bam; barst; breuk; explosie; kiertje; knak; knal; knik; krak; kraken; ontploffing; plof; scheur
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
crack aan stukken springen; een krakend geluid maken; huizen kraken; klieven; kloven; knakken; knallen; knappen; kraken; losbreken; loskoppelen; openbreken; openrukken; opensperren; scheiden; splijten; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteensplijten; uitsplitsen

Verwante woorden van "crack":

  • cracks

Wiktionary: crack

crack
noun
  1. uitblinker
    • crackace
crack
noun
  1. variety of cocaine



Engels

Uitgebreide vertaling voor crack (Engels) in het Nederlands

crack:

crack [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the crack (flaw; cracking; crash)
    de breuk; de scheur; de barst; de krak
    • breuk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • scheur [de ~] zelfstandig naamwoord
    • barst [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • krak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the crack
    de crack; de geweldenaar; de coryfee; de kei
    • crack [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • geweldenaar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • coryfee [de ~] zelfstandig naamwoord
    • kei [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. the crack
    het kiertje
    • kiertje [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. the crack (kink)
    de knik; de knak
    • knik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • knak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. the crack (crunching)
    het kraken
    • kraken [het ~] zelfstandig naamwoord
  6. the crack (detonation; explosion; pop; boom; bang)
    de explosie; bam; de ontploffing; de knal; de plof
    • explosie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • bam [znw.] zelfstandig naamwoord
    • ontploffing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • knal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • plof [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

to crack werkwoord (cracks, cracked, cracking)

  1. to crack (break house)
    kraken; huizen kraken
  2. to crack
    kraken; een krakend geluid maken
  3. to crack (bang; pop; boom)
    knallen
    • knallen werkwoord (knal, knalt, knalde, knalden, geknald)
  4. to crack (break open; decode; force open; tear open)
    openbreken; kraken; losbreken
    • openbreken werkwoord (breek open, breekt open, brak open, braken open, opengebroken)
    • kraken werkwoord (kraak, kraakt, kraakte, kraakten, gekraakt)
    • losbreken werkwoord (breek los, breekt los, brak los, braken los, losgebroken)
  5. to crack (snap; break)
    knakken
    • knakken werkwoord (knak, knakt, knakte, knakten, geknakt)
  6. to crack (break open; tear open)
    opensperren
    • opensperren werkwoord (sper open, spert open, sperde open, sperden open, opengesperd)
  7. to crack (crackle; snap)
    knappen
    • knappen werkwoord (knap, knapt, knapte, knapten, geknapt)
  8. to crack (split open; split; cleave; )
    splitsen; kloven; uiteensplijten; splijten; klieven
    • splitsen werkwoord (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)
    • kloven werkwoord (kloof, klooft, kloofde, kloofden, gekloofd)
    • uiteensplijten werkwoord (splijt uiteen, splijtte uiteen, splijtten uiteen, uiteengespleten)
    • splijten werkwoord (splijt, speet, spleten, gespleten)
    • klieven werkwoord (klief, klieft, kliefde, kliefden, gekliefd)
  9. to crack (burst; shatter)
    aan stukken springen
    • aan stukken springen werkwoord (spring aan stukken, springt aan stukken, sprong aan stukken, aan stukken gesprongen)
  10. to crack (cleave; divide; split; )
    splitsen; scheiden; uitsplitsen; uiteengaan; loskoppelen; uit elkaar halen
    • splitsen werkwoord (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)
    • scheiden werkwoord (scheid, scheidt, scheidde, scheidden, gescheiden)
    • uitsplitsen werkwoord (splits uit, splitst uit, splitste uit, splitsten uit, uitgesplitst)
    • uiteengaan werkwoord (ga uiteen, gaat uiteen, ging uiteen, gingen uiteen, uiteengegaan)
    • loskoppelen werkwoord (koppel los, koppelt los, koppelde los, koppelden los, losgekoppeld)
    • uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
  11. to crack (tear open; break open)
    openrukken
    • openrukken werkwoord (ruk open, rukt open, rukte open, rukten open, opengerukt)

Conjugations for crack:

present
  1. crack
  2. crack
  3. cracks
  4. crack
  5. crack
  6. crack
simple past
  1. cracked
  2. cracked
  3. cracked
  4. cracked
  5. cracked
  6. cracked
present perfect
  1. have cracked
  2. have cracked
  3. has cracked
  4. have cracked
  5. have cracked
  6. have cracked
past continuous
  1. was cracking
  2. were cracking
  3. was cracking
  4. were cracking
  5. were cracking
  6. were cracking
future
  1. shall crack
  2. will crack
  3. will crack
  4. shall crack
  5. will crack
  6. will crack
continuous present
  1. am cracking
  2. are cracking
  3. is cracking
  4. are cracking
  5. are cracking
  6. are cracking
subjunctive
  1. be cracked
  2. be cracked
  3. be cracked
  4. be cracked
  5. be cracked
  6. be cracked
diverse
  1. crack!
  2. let's crack!
  3. cracked
  4. cracking
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor crack:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bam bang; boom; crack; detonation; explosion; pop
barst crack; cracking; crash; flaw cavity; cleft; cranny; crevice; cut-away; fissure; gap; gash; hole; interstice; opening; saving
breuk crack; cracking; crash; flaw break; fraction; fracture; interference; interruption; intervention; meddling; severance
coryfee crack
crack crack
explosie bang; boom; crack; detonation; explosion; pop explosion
geweldenaar crack
kei crack boulder; cobbles; cobblestone; rock; slyboots; stone
kiertje crack
kloven mountain cleaves
knak crack; kink
knakken breaking; snapping
knal bang; boom; crack; detonation; explosion; pop bang; blast; blow; boom; bump; crash; slap; smack; thud; thump
knallen cracks
knik crack; kink hitch; problem; trouble
krak crack; cracking; crash; flaw
kraken crack; crunching
loskoppelen disconnect
ontploffing bang; boom; crack; detonation; explosion; pop
plof bang; boom; crack; detonation; explosion; pop
scheur crack; cracking; crash; flaw cavity; cleft; cranny; crevice; cut-away; fissure; gap; gash; hole; interstice; opening; rent; rip; saving; split; tear
uiteengaan dispersing; separating
- chap; cleft; crack cocaine; cracking; cranny; crevice; fissure; fling; fracture; gap; go; offer; pass; quip; sally; scissure; shot; snap; tornado; whirl; wisecrack
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan stukken springen burst; crack; shatter
een krakend geluid maken crack
huizen kraken break house; crack
klieven chop; chop into small pieces; chop up; cleave; crack; split; split open cleave; cut; hew through
kloven chop; chop into small pieces; chop up; cleave; crack; split; split open cleave; cut; hew through
knakken break; crack; snap
knallen bang; boom; crack; pop
knappen crack; crackle; snap
kraken break house; break open; crack; decode; force open; tear open censure; criticise; criticize; run down; slate
losbreken break open; crack; decode; force open; tear open blow up; break loose; burst out; set in
loskoppelen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split detach; undock
openbreken break open; crack; decode; force open; tear open bare; uncover
openrukken break open; crack; tear open
opensperren break open; crack; tear open
scheiden cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split break up; differentiate; divorce; go separate ways; loosen; part; release; separate; set free; split; split up; tear off; unlace; untie; work loose
splijten chop; chop into small pieces; chop up; cleave; crack; split; split open
splitsen chop; chop into small pieces; chop up; cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split; split open differentiate; itemise; itemize; separate; split; split up; splitting; tear off
uit elkaar halen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split break down; break up; clear away; clear up; demolish; destroy; disentangle; dismantle; drag down; get down; pull down; remove; separate; solve; strip down; take apart a machine; take down; tear down; tear loose; unbutton; unharness; unravel; unriddle; unrig; untie; wreck
uiteengaan cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split break up; go separate ways; part; separate; split up
uiteensplijten chop; chop into small pieces; chop up; cleave; crack; split; split open
uitsplitsen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split
- break; break through; break up; check; collapse; crack up; crock up; snap
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- A-one; ace; first-rate; super; tiptop; top-notch; topnotch; tops
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- break; butterscotch; pieces; plough; rift; toffee

Verwante woorden van "crack":


Synoniemen voor "crack":


Verwante definities voor "crack":

  1. of the highest quality1
    • a crack shot1
  2. the act of cracking something1
  3. a usually brief attempt1
    • he took a crack at it1
  4. a purified and potent form of cocaine that is smoked rather than snorted; highly addictive1
  5. a narrow opening1
    • he opened the window a crack1
  6. a blemish resulting from a break without complete separation of the parts1
    • there was a crack in the mirror1
  7. witty remark1
  8. a sudden sharp noise1
    • the crack of a whip1
  9. a long narrow opening1
  10. a long narrow depression in a surface1
  11. a chance to do something1
  12. break into simpler molecules by means of heat1
    • The petroleum cracked1
  13. reduce (petroleum) to a simpler compound by cracking1
  14. become fractured; break or crack on the surface only1
    • The glass cracked when it was heated1
  15. cause to become cracked1
    • heat and light cracked the back of the leather chair1
  16. break suddenly and abruptly, as under tension1
  17. break partially but keep its integrity1
    • The glass cracked1
  18. pass through (a barrier)1
    • Registrations cracked through the 30,000 mark in the county1
  19. tell spontaneously1
    • crack a joke1
  20. hit forcefully; deal a hard blow, making a cracking noise1
    • The teacher cracked him across the face with a ruler1
  21. suffer a nervous breakdown1
  22. make a sharp sound1
  23. make a very sharp explosive sound1
    • His gun cracked1
  24. gain unauthorized access computers with malicious intentions1
    • she cracked my password1
    • crack a safe1

Wiktionary: crack

crack
noun
  1. sharp sound made when solid material breaks
  2. narrow opening
  3. variety of cocaine
  4. thin space opened in a previously solid material
verb
  1. To become debilitated by psychological pressure
  2. To form cracks
  3. To break apart under pressure
crack
verb
  1. hoorbaar zijdelings bezwijken

Cross Translation:
FromToVia
crack breken; afbreken; doorbreken; schenden; stukbreken; verbreken; intrappen; verbrijzelen; vermorzelen; verpletteren briserrompre, mettre en pièces.
crack klakken; klappen; kletteren claquer — Faire un certain bruit aigu et éclatant.
crack knal; krak craquementbruit que faire certains corps craquer.
crack knallen; knappen; kraken craquer — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van crack