Nederlands

Uitgebreide vertaling voor heerschappij (Nederlands) in het Engels

heerschappij:

heerschappij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de heerschappij (autoriteit; gezag; macht)
    the dominion; the authority; the command; the mastery; the power
    • dominion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • authority [the ~] zelfstandig naamwoord
    • command [the ~] zelfstandig naamwoord
    • mastery [the ~] zelfstandig naamwoord
    • power [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor heerschappij:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
authority autoriteit; gezag; heerschappij; macht autorisatie; autoriteit; bevoegd zijn; bevoegdheid; deskundige; expert; fiat; geven van volmacht; gezag; gezaghebber; gezagsdrager; gezagsorgaan; instantie; kracht; lastbrief; lastgeving; licentie; macht; machtiging; mandaat; procuratie; specialist; toestemming; vakkundige; vergunning; vermogen; volmacht
command autoriteit; gezag; heerschappij; macht aanvoeren; aanvoering; aanwijzing; beheersing; bevel; bevelschrift; commando; consigne; dienstorder; dwangbevel; gebod; instructie; leiding; mate van bekwaamheid; opdracht; oppperbevel; order; taak; voorgaan; voorschrift
dominion autoriteit; gezag; heerschappij; macht gebied; gordel; regio; rijksgedeelte; streek; terrein; territorium; zone
mastery autoriteit; gezag; heerschappij; macht meesterschap
power autoriteit; gezag; heerschappij; macht autorisatie; autoriteiten; bevoegd zijn; bevoegdheid; capaciteit; dynamiek; electrische stroom; energie; felheid; fiat; fiksheid; gezag; gezaghebbers; kracht; macht; machtiging; mogendheden; mogendheid; sterkte; stroom; toestemming; vermogen; volmacht
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
command aanvoeren; besturen; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; leiden; leiding geven; leidinggeven; managen; opdragen; verordenen; verordonneren; voorzitten

Verwante woorden van "heerschappij":

  • heerschappijen

Wiktionary: heerschappij

heerschappij
noun
  1. geheel der dingen waarover iemands macht zich uitstrekt, waarover hij heerst (bewind uitoefent) en het daarbij horende gezag geniet
heerschappij
noun
  1. The exercise of sovereign power
  2. where one rules over others

Cross Translation:
FromToVia
heerschappij control; reign; rule; governance; regulation; ruling; ascendancy; ascendance; board; executive; administration commandement — À trier
heerschappij government; administration; control; reign; rule; governance; regulation; ruling; ascendancy; ascendance gouvernementaction, charge, ou manière de gouverner, de régir, d’administrer quelque chose, en particulier dans le domaine politique.
heerschappij power; force; puissance puissancepouvoir d’imposer son autorité.
heerschappij reign; kingdom; kingship; royalty; realm; state; control; rule; governance; regulation; ruling; ascendancy; ascendance règneexercice du pouvoir souverain dans un état monarchique.
heerschappij custody; holding; storage; reign; rule; governance; regulation; ruling; ascendancy; ascendance; attendance tenue — Traductions à trier suivant le sens.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van heerschappij