Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor betasten (Nederlands) in het Engels
betasten:
Conjugations for betasten:
o.t.t.
- betast
- betast
- betast
- betasten
- betasten
- betasten
o.v.t.
- betastte
- betastte
- betastte
- betastten
- betastten
- betastten
v.t.t.
- heb betast
- hebt betast
- heeft betast
- hebben betast
- hebben betast
- hebben betast
v.v.t.
- had betast
- had betast
- had betast
- hadden betast
- hadden betast
- hadden betast
o.t.t.t.
- zal betasten
- zult betasten
- zal betasten
- zullen betasten
- zullen betasten
- zullen betasten
o.v.t.t.
- zou betasten
- zou betasten
- zou betasten
- zouden betasten
- zouden betasten
- zouden betasten
diversen
- betast!
- betast!
- betast
- betastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor betasten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
touch | aanraking; contact; flinter; floers; gevoel; kleine tik; klopje; schijntje; sentiment; snufje; tikje; toetsaanslag; vleugje; voeling; waas; zweem | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
feel | betasten; bevoelen; voelen | beleven; bemerken; bespeuren; ervaren; gewaarworden; iets voelen; inleven; invoelen; meeleven; merken; ondervinden; ontwaren; voelen; waarnemen; zien |
grope | betasten; bevoelen; voelen | |
touch | betasten; bevoelen; voelen | aangaan; aangrijpen; aanraken; aanroeren; aanstippen; belang inboezemen; beroeren; betreffen; even aanraken; ontroeren; raken; roeren; slaan op; toucheren; treffen; voelen; zitten aan; zorg inboezemen |
Wiktionary: betasten
betasten
Cross Translation:
verb
betasten
-
met de handen iemands lichaam op verschillende plaatsen aanraken
- betasten → grope
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• betasten | → feel; grope; finger; touch | ↔ palper — Traductions à trier suivant le sens |
• betasten | → feel; sense; grope; finger; touch; give off an odour; reek; smell | ↔ sentir — Traductions à trier suivant le sens |
• betasten | → feel; explore; test; probe; touch; grope; finger; handle | ↔ tâter — toucher, manier doucement une chose, pour savoir si elle est dure ou molle, sec ou humide, froide ou chaude, etc. |