Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- wederkerend:
- wederkeren:
-
Wiktionary:
- wederkerend → reflexiv
- wederkerend → zeitweise, intermittierend, aussetzend, reflexiv
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor wederkerend (Nederlands) in het Duits
wederkerend:
-
wederkerend (reflexief)
Vertaal Matrix voor wederkerend:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
reflexiv | reflexief; wederkerend | |
rückbezüglich | reflexief; wederkerend |
Wiktionary: wederkerend
wederkerend
Cross Translation:
adjective
-
Linguistik: in Bezug auf ein Verb: rückbezüglich auf das Subjekt
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• wederkerend | → zeitweise; intermittierend; aussetzend | ↔ intermittent — stopping and starting at intervals |
• wederkerend | → reflexiv | ↔ reflexive — in grammar |
wederkeren:
-
wederkeren (weerkeren)
zurückkehren; zurückgehen; kehren; umdrehen; wiederkehren; umkehren-
zurückkehren werkwoord (kehre zurück, kehrst zurück, kehrt zurück, kehrte zurück, kehrtet zurück, zurückgekehrt)
-
zurückgehen werkwoord (gehe zurück, gehst zurück, geht zurück, gang zurück, ganget zurück, zurückgegangen)
-
wiederkehren werkwoord (kehre wieder, kehrst wieder, kehrt wieder, kehrte wieder, kehrtet wieder, wiedergekehrt)
-
Conjugations for wederkeren:
o.t.t.
- keer weder
- keert weder
- keert weder
- keren weder
- keren weder
- keren weder
o.v.t.
- keerde weder
- keerde weder
- keerde weder
- keerden weder
- keerden weder
- keerden weder
v.t.t.
- ben wedergekeerd
- bent wedergekeerd
- is wedergekeerd
- zijn wedergekeerd
- zijn wedergekeerd
- zijn wedergekeerd
v.v.t.
- was wedergekeerd
- was wedergekeerd
- was wedergekeerd
- waren wedergekeerd
- waren wedergekeerd
- waren wedergekeerd
o.t.t.t.
- zal wederkeren
- zult wederkeren
- zal wederkeren
- zullen wederkeren
- zullen wederkeren
- zullen wederkeren
o.v.t.t.
- zou wederkeren
- zou wederkeren
- zou wederkeren
- zouden wederkeren
- zouden wederkeren
- zouden wederkeren
diversen
- keer weder!
- keert weder!
- wedergekeerd
- wederkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze