Nederlands

Uitgebreide vertaling voor klare (Nederlands) in het Duits

klare:

klare bijvoeglijk naamwoord

  1. klare
    klar; hell
    • klar bijvoeglijk naamwoord
    • hell bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor klare:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hell klare bitter teleurgesteld; heftig; hel; helder; in details; klaar; licht; lichtgevend; lumineus; niet donker; onbeheerst; onbewolkt; onstuimig; uitgewerkt; verbitterd
klar klare aanschouwelijk; af; afgedaan; afgelopen; begrijpelijk; bereidvaardig; direct; doorgrond; doorzien; duidelijk; eenduidig; flagrant; gekookt; gereed; gewillig; geëindigd; helder; herkenbaar; klaar; lichtgevend; lumineus; onbewolkt; ondubbelzinnig; onmiskenbaar; op heterdaad; over; overduidelijk; paraat; recht door zee; regelrecht; uit; verhelderend; verstaanbaar; voltooid; voorbij; zo klaar als een klontje; zonneklaar

Verwante woorden van "klare":


Wiktionary: klare


Cross Translation:
FromToVia
klare fertig; bereit set — ready, prepared

klare vorm van klaar:

klaar bijvoeglijk naamwoord

  1. klaar (af; voltooid; over; )
    aus; fertig; beendet; klar; erledigt; geschafft; vollendet; einsatzbereit; parat; bereit
  2. klaar (volbracht; gedaan; gereed; beëindigd; af)
    vollendet; fertig; beendet
  3. klaar (voltooid; beëindigd; over; )
    vollendet; beendet; fertig; aus
  4. klaar (onbewolkt; helder)
    klar; hell; unbewölkt; heiter; wolkenlos
  5. klaar (paraat; gereed)
    fertig; einsatzbereit; klar; bereit; parat

Vertaal Matrix voor klaar:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- af
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aus af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij eruit
beendet af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; volbracht; voltooid; voorbij beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij
bereit af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; paraat; uit; voltooid; voorbij bereid; bereidvaardig; doorgekookt; gaar; gedaan; genegen; gereed; gewillig
einsatzbereit af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; paraat; uit; voltooid; voorbij bereidvaardig; gewillig; operationeel
erledigt af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij afgehandeld
fertig af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; paraat; uit; volbracht; voltooid; voorbij afgemat; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; doorgekookt; gaar; gedaan; gekookt; gereed; hondsmoe; op; uitgeteld
geschafft af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij
heiter helder; klaar; onbewolkt bezet; blij; blijgeestig; blijgestemd; blijmoedig; dartel; druk; drukbezet; drukpratend; fideel; fleurig; geanimeerd; geestig; goed geluimd; goedgehumeurd; goedgeluimd; grappig; humoristisch; jolig; kleurig; kluchtig; koddig; komiek; komisch; kwiek; leuk; levendig; levenslustig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; speels; tierig; uitgelaten; verblijd; verheugd; vrolijk; wakker; welgemoed; welgestemd; zonnig
hell helder; klaar; onbewolkt bitter teleurgesteld; heftig; hel; in details; klare; licht; lichtgevend; lumineus; niet donker; onbeheerst; onstuimig; uitgewerkt; verbitterd
klar af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; helder; klaar; onbewolkt; over; paraat; uit; voltooid; voorbij aanschouwelijk; begrijpelijk; bereidvaardig; direct; doorgrond; doorzien; duidelijk; eenduidig; flagrant; gekookt; gewillig; helder; herkenbaar; klare; lichtgevend; lumineus; ondubbelzinnig; onmiskenbaar; op heterdaad; overduidelijk; recht door zee; regelrecht; verhelderend; verstaanbaar; zo klaar als een klontje; zonneklaar
parat af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; paraat; uit; voltooid; voorbij bereidvaardig; gewillig
unbewölkt helder; klaar; onbewolkt
vollendet af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; volbracht; voltooid; voorbij voleindigd
wolkenlos helder; klaar; onbewolkt

Verwante woorden van "klaar":


Synoniemen voor "klaar":


Verwante definities voor "klaar":

  1. er hoeft niets meer aan gedaan te worden1
    • al het werk is klaar1
  2. helder en duidelijk1
    • dat is klare taal1

Wiktionary: klaar

klaar
adjective
  1. in gereedheid gebracht, gereed
  2. helder, duidelijk

Cross Translation:
FromToVia
klaar offensichtlich apparent — visible
klaar offensichtlich apparent — clear
klaar klar; effektiv articulate — clear, effective
klaar durchsichtig; klar clear — transparent in colour
klaar hell; klar clear — bright, not obscured
klaar bereit ready — Prepared for immediate action or use
klaar fertig; bereit set — ready, prepared
klaar bloß; schier sheer — pure; unmixed
klaar bereit up — ready, willing
klaar klar; hell; anschaulich; bestimmt; deutlich; licht; lichtvoll clair — Qui a l’éclat du jour, de la lumière.
klaar anschaulich; bestimmt; deutlich; klar limpide — Qui est clair, transparent.
klaar bereit; fertig prêt — Qui est en état de faire, de dire, de recevoir, etc... (Sens général).



Duits

Uitgebreide vertaling voor klare (Duits) in het Nederlands

klären:

klären werkwoord (kläre, klärst, klärt, klärte, klärtet, geklärt)

  1. klären (in Ordnung bringen)
    klaren; in orde maken; regelen; afdoen
    • klaren werkwoord (klaar, klaart, klaarde, klaarden, geklaard)
    • in orde maken werkwoord (maak in orde, maakt in orde, maakte in orde, maakten in orde, in orde gemaakt)
    • regelen werkwoord (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
    • afdoen werkwoord (doe af, doet af, deed af, deden af, afgedaan)
  2. klären (erklären; verdeutlichen; erläutern; )
    verduidelijken; nader verklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen
    • verduidelijken werkwoord (verduidelijk, verduidelijkt, verduidelijkte, verduidelijkten, verduidelijkt)
    • nader verklaren werkwoord (verklaar nader, verklaart nader, verklaarde nader, verklaarden nader, nader verklaard)
    • toelichten werkwoord (licht toe, lichtte toe, lichtten toe, toegelicht)
    • uiteenzetten werkwoord (zet uiteen, zette uiteen, zetten uiteen, uiteengezet)
    • uitleggen werkwoord (leg uit, legt uit, legde uit, legden uit, uitgelegd)
  3. klären (verdeutlichen; erklären; aufklären; )
    verklaren; toelichten; ophelderen; verduidelijken; verhelderen; belichten; accentueren; opklaren
    • verklaren werkwoord (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
    • toelichten werkwoord (licht toe, lichtte toe, lichtten toe, toegelicht)
    • ophelderen werkwoord (helder op, heldert op, helderde op, helderden op, opgehelderd)
    • verduidelijken werkwoord (verduidelijk, verduidelijkt, verduidelijkte, verduidelijkten, verduidelijkt)
    • verhelderen werkwoord (verhelder, verheldert, verhelderde, verhelderden, verhelderd)
    • belichten werkwoord (belicht, belichtte, belichtten, belicht)
    • accentueren werkwoord (accentueer, accentueert, accentueerde, accentueerden, geaccentueerd)
    • opklaren werkwoord (klaar op, klaart op, klaarde op, klaarden op, opgeklaard)
  4. klären (läutern; reinigen; säubern; aufklären; abtreiben)
    reinigen; kuisen; klaren; in zedelijk opzicht zuiveren; louteren
    • reinigen werkwoord (reinig, reinigt, reinigde, reinigden, gereinigd)
    • kuisen werkwoord (kuis, kuist, kuiste, kuisten, gekuist)
    • klaren werkwoord (klaar, klaart, klaarde, klaarden, geklaard)
    • louteren werkwoord (louter, loutert, louterde, louterden, gelouterd)
  5. klären (aufheitern; aufklären; aufhellen)
    opklaren; wolken verdwijnen

Conjugations for klären:

Präsens
  1. kläre
  2. klärst
  3. klärt
  4. klären
  5. klärt
  6. klären
Imperfekt
  1. klärte
  2. klärtest
  3. klärte
  4. klärten
  5. klärtet
  6. klärten
Perfekt
  1. habe geklärt
  2. hast geklärt
  3. hat geklärt
  4. haben geklärt
  5. habt geklärt
  6. haben geklärt
1. Konjunktiv [1]
  1. kläre
  2. klärest
  3. kläre
  4. klären
  5. kläret
  6. klären
2. Konjunktiv
  1. klärte
  2. klärtest
  3. klärte
  4. klärten
  5. klärtet
  6. klärten
Futur 1
  1. werde klären
  2. wirst klären
  3. wird klären
  4. werden klären
  5. werdet klären
  6. werden klären
1. Konjunktiv [2]
  1. würde klären
  2. würdest klären
  3. würde klären
  4. würden klären
  5. würdet klären
  6. würden klären
Diverses
  1. klär!
  2. klärt!
  3. klären Sie!
  4. geklärt
  5. klärend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor klären:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
regelen Abstimmen; Einstellen; Feineinstellung; Organisieren; Regeln
reinigen Putzen; Reinigen; Reinigung; Sauber machen; Saubermachen; Säuberung; Waschen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accentueren aufklären; auseinandersetzen; auslegen; erklären; interpretieren; klären; verdeutlichen akzentuieren; betonen
afdoen in Ordnung bringen; klären abhandeln; abwickeln; beilegen; schlichten
belichten aufklären; auseinandersetzen; auslegen; erklären; interpretieren; klären; verdeutlichen beleuchten; belichten; erleuchten; scheinen; strahlen
in orde maken in Ordnung bringen; klären in Ordnung bringen; instandsetzen; reparieren; wiederherstellen
in zedelijk opzicht zuiveren abtreiben; aufklären; klären; läutern; reinigen; säubern
klaren abtreiben; aufklären; in Ordnung bringen; klären; läutern; reinigen; säubern Bagage einklarieren; einklarieren
kuisen abtreiben; aufklären; klären; läutern; reinigen; säubern
louteren abtreiben; aufklären; klären; läutern; reinigen; säubern
nader verklaren aufklären; auseinandersetzen; darlegen; erklären; erläutern; erörtern; klären; verdeutlichen
ophelderen aufklären; auseinandersetzen; auslegen; erklären; interpretieren; klären; verdeutlichen aufklären; auseinandersetzen; begreiflich machen; deuten; erklären; erläutern
opklaren aufheitern; aufhellen; aufklären; auseinandersetzen; auslegen; erklären; interpretieren; klären; verdeutlichen aufklären; auseinandersetzen; begreiflich machen; deuten; erklären; erläutern
regelen in Ordnung bringen; klären Maßregeln treffen; ablehnen; abstimmen; anordnen; aufbauen; aufstellen; ausrichten; bauen; deichseln; einrichten; erbauen; errichten; herrichten; ordnen; organisieren; regeln; regulieren; steuern; veranstalten
reinigen abtreiben; aufklären; klären; läutern; reinigen; säubern aufräumen; ausmisten; ausräumen; putzen; reinigen; reinmachen; saubermachen; säubern
toelichten aufklären; auseinandersetzen; auslegen; darlegen; erklären; erläutern; erörtern; interpretieren; klären; verdeutlichen aufklären; auseinandersetzen; begreiflich machen; deuten; erklären; erläutern
uiteenzetten aufklären; auseinandersetzen; darlegen; erklären; erläutern; erörtern; klären; verdeutlichen aufschließen; auseinandersetzen; benachrichtigen; darlegen; deuten; erklären; erläutern; erzählen; erörtern; illustrieren; mitteilen; schildern; spreizen; verdeutlichen
uitleggen aufklären; auseinandersetzen; darlegen; erklären; erläutern; erörtern; klären; verdeutlichen aufklären; aufschließen; auseinandersetzen; begreiflich machen; darlegen; deuten; erklären; erläutern; erörtern; illustrieren; schildern; verdeutlichen
verduidelijken aufklären; auseinandersetzen; auslegen; darlegen; erklären; erläutern; erörtern; interpretieren; klären; verdeutlichen aufschließen; auseinandersetzen; darlegen; deuten; erklären; erläutern; erörtern; illustrieren; schildern; verdeutlichen
verhelderen aufklären; auseinandersetzen; auslegen; erklären; interpretieren; klären; verdeutlichen
verklaren aufklären; auseinandersetzen; auslegen; erklären; interpretieren; klären; verdeutlichen aufklären; auseinandersetzen; begreiflich machen; behaupten; deuten; erklären; erläutern; prätendieren
wolken verdwijnen aufheitern; aufhellen; aufklären; klären

Synoniemen voor "klären":


Wiktionary: klären


Cross Translation:
FromToVia
klären verklaren; verduidelijken clear — to eliminate ambiguity or doubt; to clarify
klären verduidelijken; verklaren; ophelderen clarifierrendre claire une substance trouble.