Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- geweld:
- Geweld:
- wellen:
-
Wiktionary:
- geweld → Gewalt
- geweld → Gewalt, Gewalttaten, Gewalttätigkeiten
- wellen → schweißen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor geweld (Nederlands) in het Duits
geweld:
Vertaal Matrix voor geweld:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Gewalt | geweld | Geweld; beschikkingsrecht; gelegenheden; kansen; mogelijkheid; mogelijkheid tot verwezenlijking; potentie |
Verwante definities voor "geweld":
Wiktionary: geweld
geweld
Cross Translation:
noun
geweld
-
elke kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen, goederen of zaken
- geweld → Gewalt
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• geweld | → Gewalt | ↔ violence — extreme force |
• geweld | → Gewalt; Gewalttaten | ↔ violence — action intended to cause destruction, pain or suffering |
• geweld | → Gewalttätigkeiten | ↔ violence — widespread fighting |
Geweld:
Vertaal Matrix voor Geweld:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Gewalt | Geweld | beschikkingsrecht; gelegenheden; geweld; kansen; mogelijkheid; mogelijkheid tot verwezenlijking; potentie |
geweld vorm van wellen:
-
wellen (borrelen)
Conjugations for wellen:
o.t.t.
- wel
- welt
- welt
- wellen
- wellen
- wellen
o.v.t.
- welde
- welde
- welde
- welden
- welden
- welden
v.t.t.
- ben geweld
- bent geweld
- is geweld
- zijn geweld
- zijn geweld
- zijn geweld
v.v.t.
- was geweld
- was geweld
- was geweld
- waren geweld
- waren geweld
- waren geweld
o.t.t.t.
- zal wellen
- zult wellen
- zal wellen
- zullen wellen
- zullen wellen
- zullen wellen
o.v.t.t.
- zou wellen
- zou wellen
- zou wellen
- zouden wellen
- zouden wellen
- zouden wellen
diversen
- wel!
- welt!
- geweld
- wellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor wellen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
quellen | borrelen; wellen | in de week zetten; in het hoofd opkomen; ontharden; opwellen; verweken; week maken; weken; zachtmaken |
sprudeln | borrelen; wellen | in het hoofd opkomen; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; opwellen |