Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bunker (Nederlands) in het Duits

bunker:

bunker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de bunker (betonnen onderkomen)
    der Bunker
    • Bunker [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bunker:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bunker betonnen onderkomen; bunker kolenruim

Verwante woorden van "bunker":


Wiktionary: bunker


Cross Translation:
FromToVia
bunker Bunker bunker — hardened shelter

bunkeren:

bunkeren werkwoord (bunker, bunkert, bunkerde, bunkerden, gebunker)

  1. bunkeren (verorberen; consumeren; vreten; )
    konsumieren; bunkeren; essen; hinunterschlucken; aufessen; gebrauchen; speisen; laben; schlucken; zu Abend essen; stopfen; verzehren; verwerten; auffressen; aufzehren; füttern; verspeisen; aufbrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen
    • konsumieren werkwoord (konsumiere, konsumierst, konsumiert, konsumierte, konsumiertet, konsumiert)
    • bunkeren werkwoord
    • essen werkwoord (esse, ißt, aß, aßt, gegessen)
    • hinunterschlucken werkwoord (schlucke hinunter, schluckst hinunter, schluckt hinunter, schluckte hinunter, schlucktet hinunter, hinuntergeschluckt)
    • aufessen werkwoord (esse auf, ißt auf, aß auf, aßt auf, aufgegessen)
    • gebrauchen werkwoord (gebrauche, gebrauchst, gebraucht, gebrauchte, gebrauchtet, gebraucht)
    • speisen werkwoord (speise, speist, speiste, speistet, gespeist)
    • laben werkwoord (labe, labst, labt, labte, labtet, gelabt)
    • schlucken werkwoord (schlucke, schluckst, schluckt, schluckte, schlucktet, geschluckt)
    • zu Abend essen werkwoord (esse zu Abend, ißt, aß, aßet, zu Abend gegegessen)
    • stopfen werkwoord (stopfe, stopfst, stopft, stopfte, stopftet, gestopft)
    • verzehren werkwoord (verzehre, verzehrst, verzehrt, verzehrte, verzehrtet, verzehrt)
    • verwerten werkwoord (verwerte, verwertest, verwertet, verwertete, verwertetet, verwertet)
    • auffressen werkwoord (fresse auf, frißt auf, fraß auf, fraßt auf, aufgefressen)
    • aufzehren werkwoord (zehre auf, zehrst auf, zehrt auf, zehrte auf, zehrtet auf, aufgezehrt)
    • füttern werkwoord (füttre, fütterst, füttert, fütterte, füttertet, gefüttert)
    • verspeisen werkwoord (verspeise, verspeist, verspeiste, verspeistet, verspeist)
    • aufbrauchen werkwoord (brauche auf, brauchst auf, braucht auf, brauchte auf, brauchtet auf, aufgebraucht)
    • hineinstopfen werkwoord (stopfe hinein, stopfst hinein, stopft hinein, stopfte hinein, stopftet hinein, hineingestopft)
    • hinunterschlingen werkwoord (schlinge hinunter, schlingst hinunter, schlingt hinunter, schlang hinunter, schlangt hinunter, hinuntergeschlungen)

Conjugations for bunkeren:

o.t.t.
  1. bunker
  2. bunkert
  3. bunkert
  4. bunkeren
  5. bunkeren
  6. bunkeren
o.v.t.
  1. bunkerde
  2. bunkerde
  3. bunkerde
  4. bunkerden
  5. bunkerden
  6. bunkerden
v.t.t.
  1. heb gebunker
  2. hebt gebunker
  3. heeft gebunker
  4. hebben gebunker
  5. hebben gebunker
  6. hebben gebunker
v.v.t.
  1. had gebunker
  2. had gebunker
  3. had gebunker
  4. hadden gebunker
  5. hadden gebunker
  6. hadden gebunker
o.t.t.t.
  1. zal bunkeren
  2. zult bunkeren
  3. zal bunkeren
  4. zullen bunkeren
  5. zullen bunkeren
  6. zullen bunkeren
o.v.t.t.
  1. zou bunkeren
  2. zou bunkeren
  3. zou bunkeren
  4. zouden bunkeren
  5. zouden bunkeren
  6. zouden bunkeren
diversen
  1. bunker!
  2. bunkert!
  3. gebunker
  4. bunkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bunkeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aufbrauchen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen afdragen; consumeren; doorjagen; doorleven; doorstaan; gebruiken; opmaken; opvreten; slijten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verdragen; verduren; verorberen; verslijten; verslinden; verteren
aufessen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; consumeren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
auffressen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; oppeuzelen; opslokken; opvreten; verslinden; verzwelgen; zwelgen
aufzehren bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen consumeren; doorleven; doorstaan; eten; gebruiken; leegeten; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opteren; opvreten; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verdragen; verduren; verorberen; verslinden; verteren; vreten
bunkeren bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen
essen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen bikken; consumeren; dineren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; lunchen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schaften; spijzen; tafelen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen; voeden; voedsel geven
füttern bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen azen; borstvoeding geven; de borst geven; dineren; eten geven; prooizoeken; spijzigen; tafelen; te eten geven; uitgebreid eten; voeden; voederen; voedsel geven; voeren; zogen
gebrauchen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorjagen; drugs consumeren; eten; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; nemen; nuttigen; opeten; opmaken; oppeuzelen; pakken; toepassen; tot zich nemen; utiliseren; verbruiken; verorberen
hineinstopfen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; binnenproppen; brassen; iemand instoppen; ineen duwen; inproppen; instoppen; opslokken; proppen; schransen; slempen; toedekken; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zwelgen
hinunterschlingen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; doorslikken; inslikken; oppeuzelen; opslokken; opvreten; verslinden; verzwelgen; zwelgen
hinunterschlucken bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; doorslikken; inslikken; ophopen; opkroppen; oppeuzelen; opslokken; opstapelen; opvreten; slikken; verslinden; verzwelgen; zwelgen
konsumieren bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen consumeren; dineren; drugs consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; oppeuzelen; opvreten; tafelen; tot zich nemen; uitgebreid eten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslinden; verteren
laben bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen laven; lenigen; lessen; tegoed doen
schlucken bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen aannemen; aanvaarden; accepteren; binnenkrijgen; cadeau aannemen; doorslikken; incorporeren; inlijven; lurken; opnemen in groter geheel; opslokken; slikken; slurpen; zuigen; zwelgen
speisen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen azen; consumeren; dineren; eten; eten geven; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; prooizoeken; spijzen; spijzigen; tafelen; te eten geven; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen; voeden; voederen; voeren; vreten
stopfen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; brassen; breeuwen; dichten; gaten dichten; gaten stoppen; ineen duwen; mazen; onbeschoft eten; opslokken; proppen; schransen; slempen; stoppen; tot constipatie leiden; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zwelgen
verspeisen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; eten; kluiven; knauwen; leegeten; opeten; opslokken; opvreten; vreten; zwelgen
verwerten bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen opvreten; ten gelde maken; verorberen; verslinden
verzehren bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; consumeren; doorleven; doorstaan; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verdragen; verduren; verorberen; verslinden; verteren; vreten; zwelgen
zu Abend essen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen souperen

Verwante woorden van "bunkeren":




Duits

Uitgebreide vertaling voor bunker (Duits) in het Nederlands

Bunker:

Bunker [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Bunker
    de bunker; betonnen onderkomen
  2. der Bunker (Kohlenraum)
    kolenruim

Vertaal Matrix voor Bunker:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
betonnen onderkomen Bunker
bunker Bunker
kolenruim Bunker; Kohlenraum

Synoniemen voor "Bunker":


Wiktionary: Bunker


Cross Translation:
FromToVia
Bunker bunker bunker — hardened shelter