Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. bomen:
  2. bom:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bomen (Nederlands) in het Duits

bomen:

bomen werkwoord (boom, boomt, boomde, boomden, geboomd)

  1. bomen (kletsen)
    plaudern; staken
    • plaudern werkwoord (plaudere, plauderst, plaudert, plauderte, plaudertet, geplaudert)
    • staken werkwoord (stake, stakst, stakt, stakte, staktet, gestakt)
  2. bomen (een boom opzetten)
    schwatzen; plaudern
    • schwatzen werkwoord (schwatze, schwatzt, schwatzte, schwatztet, geschwatzt)
    • plaudern werkwoord (plaudere, plauderst, plaudert, plauderte, plaudertet, geplaudert)

Conjugations for bomen:

o.t.t.
  1. boom
  2. boomt
  3. boomt
  4. bomen
  5. bomen
  6. bomen
o.v.t.
  1. boomde
  2. boomde
  3. boomde
  4. boomden
  5. boomden
  6. boomden
v.t.t.
  1. heb geboomd
  2. hebt geboomd
  3. heeft geboomd
  4. hebben geboomd
  5. hebben geboomd
  6. hebben geboomd
v.v.t.
  1. had geboomd
  2. had geboomd
  3. had geboomd
  4. hadden geboomd
  5. hadden geboomd
  6. hadden geboomd
o.t.t.t.
  1. zal bomen
  2. zult bomen
  3. zal bomen
  4. zullen bomen
  5. zullen bomen
  6. zullen bomen
o.v.t.t.
  1. zou bomen
  2. zou bomen
  3. zou bomen
  4. zouden bomen
  5. zouden bomen
  6. zouden bomen
diversen
  1. boom!
  2. boomt!
  3. geboomd
  4. bomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bomen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plaudern bomen; een boom opzetten; kletsen babbelen; bezet zijn; communiceren; converseren; een conversatie hebben; in contact staan; in gesprek zijn; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; lullen; praten; snateren; spreken; verbabbelen; verpraten; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen
schwatzen bomen; een boom opzetten babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; kwaken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; lullen; praten; ratelen; snateren; spreken; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen
staken bomen; kletsen houterig lopen; stijf lopen; verhelpen

Verwante woorden van "bomen":


Wiktionary: bomen

bomen
verb
  1. langdurig en uitgebreid praten over minder belangrijke zaken

bom:

bom [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de bom (projectiel; granaat)
    die Bombe; die Granate; Projektil; Geschoß
    • Bombe [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Granate [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Projektil [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Geschoß [das ~] zelfstandig naamwoord
  2. de bom (explosief; granaat)
    die Bombe; der Explosivstoff; die Granate

Vertaal Matrix voor bom:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bombe bom; explosief; granaat; projectiel
Explosivstoff bom; explosief; granaat
Geschoß bom; granaat; projectiel
Granate bom; explosief; granaat; projectiel
Projektil bom; granaat; projectiel

Verwante woorden van "bom":

  • bommen

Verwante definities voor "bom":

  1. voorwerp dat kan ontploffen1
    • er is een bom in het vliegtuig gevonden1

Wiktionary: bom

bom
noun
  1. een vernietigingstuig dat gevuld is met explosieven
  2. stop van een vat

Cross Translation:
FromToVia
bom Bombe bomb — device filled with explosives
bom Bombe bombe — Engin rempli de matière explosive

Verwante vertalingen van bomen