Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afstoten (Nederlands) in het Duits

afstoten:

afstoten werkwoord (stoot af, stootte af, stootten af, afgestoten)

  1. afstoten (eraf duwen)
    hinunterstoßen; herabstoßen; hinabstossen; hinunterstossen; herunterstoßen; herunterstossen

Conjugations for afstoten:

o.t.t.
  1. stoot af
  2. stoot af
  3. stoot af
  4. stoten af
  5. stoten af
  6. stoten af
o.v.t.
  1. stootte af
  2. stootte af
  3. stootte af
  4. stootten af
  5. stootten af
  6. stootten af
v.t.t.
  1. heb afgestoten
  2. hebt afgestoten
  3. heeft afgestoten
  4. hebben afgestoten
  5. hebben afgestoten
  6. hebben afgestoten
v.v.t.
  1. had afgestoten
  2. had afgestoten
  3. had afgestoten
  4. hadden afgestoten
  5. hadden afgestoten
  6. hadden afgestoten
o.t.t.t.
  1. zal afstoten
  2. zult afstoten
  3. zal afstoten
  4. zullen afstoten
  5. zullen afstoten
  6. zullen afstoten
o.v.t.t.
  1. zou afstoten
  2. zou afstoten
  3. zou afstoten
  4. zouden afstoten
  5. zouden afstoten
  6. zouden afstoten
diversen
  1. stoot af!
  2. stoot af!
  3. afgestoten
  4. afstotende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afstoten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afstoten
    Abstoßen; Abweisen

Vertaal Matrix voor afstoten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abstoßen afstoten
Abweisen afstoten afslaan; afwijzen; terugwijzen; weigeren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
herabstoßen afstoten; eraf duwen
herunterstossen afstoten; eraf duwen eraf duwen
herunterstoßen afstoten; eraf duwen
hinabstossen afstoten; eraf duwen eraf schoppen; erafschoppen
hinunterstossen afstoten; eraf duwen eraf gooien; eraf werpen; erafschoppen; naar beneden duwen; omduwen; omlaagduwen; omstoten; omverstoten
hinunterstoßen afstoten; eraf duwen erafschoppen

Wiktionary: afstoten

afstoten
verb
  1. (overgankelijk) van de hand doen