Nederlands
Uitgebreide vertaling voor zweren (Nederlands) in het Duits
zweren:
-
de zweren
-
zweren (een eed doen)
-
zweren (een eed afleggen)
schwören; eitern; abschwören-
abschwören werkwoord (abschwöre ab, abschwörst ab, abschwört ab, abschwörte ab, abschwörtet ab, abgeschwört)
Conjugations for zweren:
o.t.t.
- zweer
- zweert
- zweert
- zweren
- zweren
- zweren
o.v.t.
- zwoor
- zwoor
- zwoor
- zworen
- zworen
- zworen
v.t.t.
- heb gezworen
- hebt gezworen
- heeft gezworen
- hebben gezworen
- hebben gezworen
- hebben gezworen
v.v.t.
- had gezworen
- had gezworen
- had gezworen
- hadden gezworen
- hadden gezworen
- hadden gezworen
o.t.t.t.
- zal zweren
- zult zweren
- zal zweren
- zullen zweren
- zullen zweren
- zullen zweren
o.v.t.t.
- zou zweren
- zou zweren
- zou zweren
- zouden zweren
- zouden zweren
- zouden zweren
diversen
- zweer!
- zweert!
- gezworen
- zwerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor zweren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Abschwören | zweren | verloochening |
Findling | zweren | vondeling; zwerfblok; zwerfkei |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abschwören | een eed afleggen; zweren | afzweren; verzaken; verzuimen |
einen Eid schwören | een eed doen; zweren | |
eitern | een eed afleggen; zweren | etteren; griepen; klieren; pus afscheiden; wegpesten; zeiken |
schwören | een eed afleggen; een eed doen; zweren |
Verwante woorden van "zweren":
zweer:
-
de zweer (etterende wond)
Vertaal Matrix voor zweer:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Geschwür | etterende wond; zweer | cyste; vetgezwel |