Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zuurheid (Nederlands) in het Duits

zuurheid:

zuurheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de zuurheid
    die Sauertöpfigkeit

Vertaal Matrix voor zuurheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Sauertöpfigkeit zuurheid chagerijnigheid

Verwante woorden van "zuurheid":


Wiktionary: zuurheid


Cross Translation:
FromToVia
zuurheid Säuregehalt; sauer Beschaffenheit; sauer Geschmack; Azidität aciditéqualité de ce qui est acide.
zuurheid Säuregehalt; sauer Beschaffenheit; sauer Geschmack; Azidität aigreurqualité de ce qui est aigre, acide, notamment pour un aliment.

zuurheid vorm van zuur:

zuur [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het zuur (tafelzuur)
    der Gurken und Zwiebel im Essig
  2. het zuur
    die Säure
    • Säure [die ~] zelfstandig naamwoord

zuur bijvoeglijk naamwoord

  1. zuur (galachtig; bitter)
    bitter; herb; bitterlich
  2. zuur (zuur smakend; wrang)
    sauer; sauer schmeckend; herb

Vertaal Matrix voor zuur:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gurken und Zwiebel im Essig tafelzuur; zuur
Säure zuur zurigheid; zuurte
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- bitter
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bitter bitter; galachtig; zuur bitter; bitter van smaak; bitterachtig; ondragelijk; onverdraagbaar
bitterlich bitter; galachtig; zuur bitter; bitterachtig
herb bitter; galachtig; wrang; zuur; zuur smakend bitter; bitterachtig; hard; hardop; keihard; luid; onbewaakt; oorverdovend; rins; sec; zurig
sauer wrang; zuur; zuur smakend afgezaagd; bitter; boos; ellendig; ergerlijk; gebelgd; gepikeerd; geprikkeld; giftig; hard; hardop; irritant; kwaad; langdraadig; langwijlig; lastig; luid; melig; misnoegd; nijdig; ontevreden; ontstemd; rot; saai; verbolgen; vertoornd; vervelend; woedend; wrevelig; zeer boos
sauer schmeckend wrang; zuur; zuur smakend

Verwante woorden van "zuur":


Synoniemen voor "zuur":


Antoniemen van "zuur":


Verwante definities voor "zuur":

  1. het geeft je een vervelend gevoel1
    • het is zuur voor hem dat het feest niet doorgaat1
  2. bepaalde scheikundige stof1
    • met deze zuren moet je voorzichtig zijn1
  3. iets dat een scherpe smaak heeft1
    • ik heb een pot zuur gekocht1
  4. met een scherpe smaak1
    • azijn smaakt zuur1

Wiktionary: zuur

zuur
noun
  1. zure vloeistof
  2. pyrosis
adjective
  1. een smaak hebbend zoals citroensap of azijn
zuur
adjective
  1. bildhaft:
  2. Chemie: Ein Stoff mit einem pH-Wert kleiner als 7,0. Ein Stoff, der leicht Protonen(H+) abgibt.
  3. bezogen auf verschiedene Lebensmittel: verdorben, schlecht
  4. die Grundgeschmacksrichtung, die unreifem Obst, gestockter Milch, unter Luftabschluss vergorenem Kohl und durch Essigmutter zu Essig umgesetztem Alkohol gemeinsam ist
noun
  1. Medizin: Aufstoßen saurer oder bitterer Flüssigkeit mit brennendem Gefühl in der Speiseröhre verursacht durch übermäßige Säurebildung im Magen oder nach dem Genuss von „Säurelockern“ wie Bratspeisen, Alkohol, Kaffee oder Nikotin

Cross Translation:
FromToVia
zuur sauer acid — sour, sharp, or biting to the taste
zuur sauer acid — sour-tempered
zuur Säure acid — a sour substance
zuur Säure acid — in chemistry
zuur sauer sour — having an acidic, sharp or tangy taste
zuur sauer; herb tart — with sharp taste, sour
zuur sauer acide — Qualifie une saveur aigre ou piquante.
zuur Säure acide — chimie|fr (vieilli) ou (familier, fr) liquide chimiquement capable d'attaquer et de dissoudre les métaux, voire certaines roches.
zuur grell; herb; scharf; beißend; heftig; hart; rau; streng; sauer aigre — Qui a une saveur acide et amère provoquant un sentiment désagréable.
zuur sauer aigri — Rendu aigre.
zuur brummig; unwirsch; unfreundlich bougon — (familier, fr) Qui a tendance à bougonner.
zuur brummig; unwirsch; unfreundlich grognon — Qui grogner. — usage N’a pas de féminin quand il s’applique aux personnes.
zuur sauer hargneux — Qui dénote la hargne, qui est d’humeur chagrine, agressive.
zuur arbeitsam; geschäftig; beflissen; emsig; fleißig; geflissentlich; strebsam laborieux — Qui travaille beaucoup, qui aime le travail.
zuur düster; schlechtgelaunt; widerwärtig; unangenehm; brummig; unwirsch; unfreundlich; langweilig; öde maussade — D’humeur chagrin ; sombre ; ombrageux ; morose ; renfrogné.
zuur brummig; unwirsch; unfreundlich quinteux — Qui est fantasque, qui est sujet à des quintes, à des accès de mauvaise humeur.
zuur sauer revêche — rare|fr Qui est rude, âpre au goût.