Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. zogen:
  2. zuigen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zoog (Nederlands) in het Duits

zogen:

zogen werkwoord (zoog, zoogt, zoogde, zoogden, gezoogd)

  1. zogen (borstvoeding geven; de borst geven)
    säugen; Brustnahrung geben; ernähren; füttern; einspeisen; großziehen
    • säugen werkwoord (säuge, säugst, säugt, säugte, säugtet, gesäugt)
    • Brustnahrung geben werkwoord
    • ernähren werkwoord (ernähre, ernährst, ernährt, ernährte, ernährtet, ernährt)
    • füttern werkwoord (füttre, fütterst, füttert, fütterte, füttertet, gefüttert)
    • einspeisen werkwoord (speise ein, speist ein, speiste ein, speistet ein, eingespeist)
    • großziehen werkwoord (großziehe, großziehst, großzieht, großzog, großzogt, großgezogen)
  2. zogen (een baby zogen)
    stillen; säugen
    • stillen werkwoord (stille, stillst, stillt, stillte, stilltet, gestillt)
    • säugen werkwoord (säuge, säugst, säugt, säugte, säugtet, gesäugt)

Conjugations for zogen:

o.t.t.
  1. zoog
  2. zoogt
  3. zoogt
  4. zogen
  5. zogen
  6. zogen
o.v.t.
  1. zoogde
  2. zoogde
  3. zoogde
  4. zoogden
  5. zoogden
  6. zoogden
v.t.t.
  1. heb gezoogd
  2. hebt gezoogd
  3. heeft gezoogd
  4. hebben gezoogd
  5. hebben gezoogd
  6. hebben gezoogd
v.v.t.
  1. had gezoogd
  2. had gezoogd
  3. had gezoogd
  4. hadden gezoogd
  5. hadden gezoogd
  6. hadden gezoogd
o.t.t.t.
  1. zal zogen
  2. zult zogen
  3. zal zogen
  4. zullen zogen
  5. zullen zogen
  6. zullen zogen
o.v.t.t.
  1. zou zogen
  2. zou zogen
  3. zou zogen
  4. zouden zogen
  5. zouden zogen
  6. zouden zogen
diversen
  1. zoog!
  2. zoogt!
  3. gezoogd
  4. zogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor zogen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Brustnahrung geben borstvoeding geven; de borst geven; zogen
einspeisen borstvoeding geven; de borst geven; zogen afstemmen; instellen
ernähren borstvoeding geven; de borst geven; zogen azen; dineren; eten geven; financieel steunen; laven; lenigen; lessen; onderhouden; prooizoeken; spijzigen; tafelen; te eten geven; tegoed doen; uitgebreid eten; voeden; voederen; voedsel geven; voeren
füttern borstvoeding geven; de borst geven; zogen azen; bikken; bunkeren; consumeren; dineren; eten; eten geven; naar binnen werken; nuttigen; opeten; prooizoeken; schransen; schrokken; spijzigen; tafelen; te eten geven; tegoed doen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen; voeden; voederen; voedsel geven; voeren; vreten; zitten proppen
großziehen borstvoeding geven; de borst geven; zogen voeden; voedsel geven
stillen een baby zogen; zogen lessen; stelpen; stillen; tevreden stellen; vergenoegen; verzadigen; zich de buik vol eten
säugen borstvoeding geven; de borst geven; een baby zogen; zogen

Wiktionary: zogen

zogen
verb
  1. het te drinken geven van moedermelk
zogen
verb
  1. einem Kind die Muttermilch geben

Cross Translation:
FromToVia
zogen stillen breastfeed — feed a baby milk via the breasts
zogen stillen nurse — to breast feed
zogen säugen; stillen allaiternourrir de son lait.

zuigen:

zuigen werkwoord (zuig, zuigt, zoog, zogen, gezogen)

  1. zuigen (lurken; sabbelen)
    saugen; lutschen
    • saugen werkwoord (sauge, saugst, saugt, saugte, saugtet, gesaugt)
    • lutschen werkwoord (lutsche, lutschest, lutscht, lutschte, lutschtet, gelutscht)
  2. zuigen (lurken; slurpen)
    schlürfen; saugen; schlucken
    • schlürfen werkwoord (schlürfe, schlürfst, schlürft, schlürfte, schlürftet, geschlürft)
    • saugen werkwoord (sauge, saugst, saugt, saugte, saugtet, gesaugt)
    • schlucken werkwoord (schlucke, schluckst, schluckt, schluckte, schlucktet, geschluckt)
  3. zuigen (fellatio doen; pijpen; afzuigen)
    saugen; lutschen; blasen
    • saugen werkwoord (sauge, saugst, saugt, saugte, saugtet, gesaugt)
    • lutschen werkwoord (lutsche, lutschest, lutscht, lutschte, lutschtet, gelutscht)
    • blasen werkwoord (blase, bläst, bliest, geblasen)

Conjugations for zuigen:

o.t.t.
  1. zuig
  2. zuigt
  3. zuigt
  4. zuigen
  5. zuigen
  6. zuigen
o.v.t.
  1. zoog
  2. zoog
  3. zoog
  4. zogen
  5. zogen
  6. zogen
v.t.t.
  1. heb gezogen
  2. hebt gezogen
  3. heeft gezogen
  4. hebben gezogen
  5. hebben gezogen
  6. hebben gezogen
v.v.t.
  1. had gezogen
  2. had gezogen
  3. had gezogen
  4. hadden gezogen
  5. hadden gezogen
  6. hadden gezogen
o.t.t.t.
  1. zal zuigen
  2. zult zuigen
  3. zal zuigen
  4. zullen zuigen
  5. zullen zuigen
  6. zullen zuigen
o.v.t.t.
  1. zou zuigen
  2. zou zuigen
  3. zou zuigen
  4. zouden zuigen
  5. zouden zuigen
  6. zouden zuigen
diversen
  1. zuig!
  2. zuigt!
  3. gezogen
  4. zuigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor zuigen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blasen afzuigen; fellatio doen; pijpen; zuigen blazen; fluiten; pijpen
lutschen afzuigen; fellatio doen; lurken; pijpen; sabbelen; zuigen
saugen afzuigen; fellatio doen; lurken; pijpen; sabbelen; slurpen; zuigen stofzuigen
schlucken lurken; slurpen; zuigen aannemen; aanvaarden; accepteren; bikken; binnenkrijgen; bunkeren; cadeau aannemen; consumeren; doorslikken; eten; incorporeren; inlijven; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opnemen in groter geheel; opslokken; schransen; schrokken; slikken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen; zwelgen
schlürfen lurken; slurpen; zuigen genieten van; in zich opnemen; langzaam drinken; nippen; slorpen; slurpen

Verwante definities voor "zuigen":

  1. het eruit halen door het met je adem naar binnen te halen1
    • hij zuigt aan het rietje1
  2. naar binnen verplaatsen met lucht1
    • de machine zuigt het water naar boven1

Wiktionary: zuigen

zuigen
verb
  1. een verlaagde druk aanleggen met de mond of met een apparaat
zuigen
  1. ein Gerät betätigen, das saugt
  2. etwas mit Hilfe von Unterdruck in sich hinein befördern
  3. etwas mit Hilfe von Unterdruck an sich heran befördern

Cross Translation:
FromToVia
zuigen saugen suck — to use the mouth to pull in (liquid etc)
zuigen an der Brust trinken tétersucer, en parlant du lait d’une femme, ou de la femelle de quelque animal.