Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. zinderen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zinderen (Nederlands) in het Duits

zinderen:

zinderen werkwoord (zinder, zindert, zinderde, zinderden, gezinderd)

  1. zinderen
    zittern
    • zittern werkwoord (zittere, zitterst, zittert, zitterte, zittertet, gezittert)

Conjugations for zinderen:

o.t.t.
  1. zinder
  2. zindert
  3. zindert
  4. zinderen
  5. zinderen
  6. zinderen
o.v.t.
  1. zinderde
  2. zinderde
  3. zinderde
  4. zinderden
  5. zinderden
  6. zinderden
v.t.t.
  1. heb gezinderd
  2. hebt gezinderd
  3. heeft gezinderd
  4. hebben gezinderd
  5. hebben gezinderd
  6. hebben gezinderd
v.v.t.
  1. had gezinderd
  2. had gezinderd
  3. had gezinderd
  4. hadden gezinderd
  5. hadden gezinderd
  6. hadden gezinderd
o.t.t.t.
  1. zal zinderen
  2. zult zinderen
  3. zal zinderen
  4. zullen zinderen
  5. zullen zinderen
  6. zullen zinderen
o.v.t.t.
  1. zou zinderen
  2. zou zinderen
  3. zou zinderen
  4. zouden zinderen
  5. zouden zinderen
  6. zouden zinderen
diversen
  1. zinder!
  2. zindert!
  3. gezinderd
  4. zinderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor zinderen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zittern zinderen beven; bibberen; klappertanden; kleumen; koulijden; rillen; sidderen; trillen; vibreren