Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- zindelijkheid:
- zindelijk:
-
Wiktionary:
- zindelijkheid → Toilettentraining
- zindelijk → sauber, stubenrein
- zindelijk → stubenrein, eigen, eigenlich, wahr, wirklich, geeignet, tauglich, einfach, einfältig, blank, rein, reinlich, sauber, absolut, losgelöst, beziehungslos, uneingeschränkt, unumschränkt, unabhängig, unvermischt
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor zindelijkheid (Nederlands) in het Duits
zindelijkheid:
-
de zindelijkheid
Vertaal Matrix voor zindelijkheid:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Reinheit | zindelijkheid | keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; puurheid; smetteloosheid |
Sauberkeit | zindelijkheid | keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; puurheid; reinheid; smetteloosheid; vlekkeloosheid; zuiverheid |
Verwante woorden van "zindelijkheid":
Wiktionary: zindelijkheid
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zindelijkheid | → Toilettentraining | ↔ toilet training — The act of training a young child to use the toilet |
zindelijk:
-
zindelijk (proper; schoon)
sauber; aufgeräumt; reinlich; sauber und rein; gepflegt; ordentlich; hygienisch; rein; geordnet-
sauber bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeräumt bijvoeglijk naamwoord
-
reinlich bijvoeglijk naamwoord
-
sauber und rein bijvoeglijk naamwoord
-
gepflegt bijvoeglijk naamwoord
-
ordentlich bijvoeglijk naamwoord
-
hygienisch bijvoeglijk naamwoord
-
rein bijvoeglijk naamwoord
-
geordnet bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor zindelijk:
Verwante woorden van "zindelijk":
Wiktionary: zindelijk
zindelijk
Cross Translation:
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zindelijk | → stubenrein | ↔ housebroken — trained to avoid urinating or defecating in the house |
• zindelijk | → eigen; eigenlich; wahr; wirklich; geeignet; tauglich | ↔ propre — Qui appartenir exclusivement à une personne ou à une chose. |
• zindelijk | → einfach; einfältig; blank; rein; reinlich; sauber; absolut; losgelöst; beziehungslos; uneingeschränkt; unumschränkt; unabhängig; unvermischt | ↔ pur — Qui est sans mélange. |