Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. zetsels:
  2. zetsel:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zetsels (Nederlands) in het Duits

zetsels:

zetsels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de zetsels (zetwerk; zetten)
    Setzen; die Setzarbeit; der Satz
    • Setzen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Setzarbeit [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Satz [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor zetsels:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Satz zetsels; zetten; zetwerk percentage; sequens; sequentie; set; zin; zin taalkundig; zinsnede
Setzarbeit zetsels; zetten; zetwerk
Setzen zetsels; zetten; zetwerk poneren; stellen; zetwerken
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Satz set

Verwante woorden van "zetsels":


zetsels vorm van zetsel:

zetsel [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het zetsel (bezinksel; residu; sediment; )
    Überbleibsel; die Ablagerung; der Bodensatz; der Restbestand; der Rest; der Niederschlag
  2. het zetsel (droesem; drab; grondsop; )
    die Ablagerung; die Hefe; der Schlamm; die Schlacke; der Niederschlag; der Bodensatz

Vertaal Matrix voor zetsel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ablagerung afzetsel; bezinksel; depot; dik; drab; droesem; grondsop; moer; residu; sediment; zetsel
Bodensatz afzetsel; bezinksel; depot; dik; drab; droesem; grondsop; moer; residu; sediment; zetsel
Hefe bezinksel; dik; drab; droesem; grondsop; moer; zetsel drab; droesem; gist; grondsoppen
Niederschlag afzetsel; bezinksel; depot; dik; drab; droesem; grondsop; moer; residu; sediment; zetsel
Rest afzetsel; bezinksel; depot; droesem; grondsop; residu; sediment; zetsel agio; bon; coupon; exces; hachee; het overgeblevene; laatste rest; lap; overblijfsel; overschot; prak; residu; rest; restant; staartje; stuk stof; surplus; teveel
Restbestand afzetsel; bezinksel; depot; droesem; grondsop; residu; sediment; zetsel agio; bon; coupon; exces; het overgeblevene; laatste rest; lap; overblijfsel; overschot; rest; restant; stuk stof; surplus; teveel
Schlacke bezinksel; dik; drab; droesem; grondsop; moer; zetsel bon; coupon
Schlamm bezinksel; dik; drab; droesem; grondsop; moer; zetsel bagger; kledder; klodder; kwak; lik; modder; prut; slib; slijk; slik
Überbleibsel afzetsel; bezinksel; depot; droesem; grondsop; residu; sediment; zetsel bon; coupon; het overgeblevene; laatste rest; overblijfsel; overschot; rest; restant; staartje

Verwante woorden van "zetsel":


Wiktionary: zetsel

zetsel
noun
  1. tot woorden en regels gezette letters
zetsel
noun
  1. etwas Gesetztes im Druckwesen