Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. wijsmaken:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor wijsmaken (Nederlands) in het Duits

wijsmaken:

wijsmaken werkwoord (maak wijs, maakt wijs, maakte wijs, maakten wijs, wijs gemaakt)

  1. wijsmaken
    vormachen; erzählen; aufhängen
    • vormachen werkwoord (mache vor, machst vor, macht vor, machte vor, machtet vor, vorgemacht)
    • erzählen werkwoord (erzähle, erzählst, erzählt, erzählte, erzähltet, erzählt)
    • aufhängen werkwoord (hänge auf, hängst auf, hängt auf, hängte auf, hängtet auf, aufgehängt)

Conjugations for wijsmaken:

o.t.t.
  1. maak wijs
  2. maakt wijs
  3. maakt wijs
  4. maken wijs
  5. maken wijs
  6. maken wijs
o.v.t.
  1. maakte wijs
  2. maakte wijs
  3. maakte wijs
  4. maakten wijs
  5. maakten wijs
  6. maakten wijs
v.t.t.
  1. heb wijs gemaakt
  2. hebt wijs gemaakt
  3. heeft wijs gemaakt
  4. hebben wijs gemaakt
  5. hebben wijs gemaakt
  6. hebben wijs gemaakt
v.v.t.
  1. had wijs gemaakt
  2. had wijs gemaakt
  3. had wijs gemaakt
  4. hadden wijs gemaakt
  5. hadden wijs gemaakt
  6. hadden wijs gemaakt
o.t.t.t.
  1. zal wijsmaken
  2. zult wijsmaken
  3. zal wijsmaken
  4. zullen wijsmaken
  5. zullen wijsmaken
  6. zullen wijsmaken
o.v.t.t.
  1. zou wijsmaken
  2. zou wijsmaken
  3. zou wijsmaken
  4. zouden wijsmaken
  5. zouden wijsmaken
  6. zouden wijsmaken
diversen
  1. maak wijs!
  2. maakt wijs!
  3. wijs gemaakt
  4. wijsmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor wijsmaken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aufhängen wijsmaken ergens aan hangen; ophangen; opknopen
erzählen wijsmaken babbelen; beschrijven; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; mededelen; meeconverseren; meepraten; praten; snateren; spreken; uiteenzetten; verhaal vertellen; verhalen; vertellen; wauwelen; zeggen; zwammen
vormachen wijsmaken fingeren; simuleren; veinzen; voorbinden; voordoen; voorwenden