Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- wentelen:
-
Wiktionary:
- wentelen → zurückkehren, drehen, kehren, umdrehen, umwälzen, wenden, umwenden, zurücksenden, mengen, mischen, quacksalbern, Kurpfuscherei betreiben, rollen, wälzen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor wentelen (Nederlands) in het Duits
wentelen:
-
wentelen (draaien; roteren; rollen; ronddraaien; kantelen)
rollen; rotieren; herumwirbeln; drehen; herumschwenken; umwenden; kehren; umdrehen; herumdrehen; sich drehen; sich wälzen; kugeln; umkehren; sich herum drehen; verdrehen; transformieren-
herumwirbeln werkwoord (wirble herum, wirbelst herum, wirbelt herum, wirbelte herum, wirbeltet herum, herumgewirbelt)
-
herumschwenken werkwoord (schwenke herum, schwenkst herum, schwenkt herum, schwenkte herum, schwenktet herum, herumgeschwenkt)
-
herumdrehen werkwoord (drehe herum, drehst herum, dreht herum, drehte herum, drehtet herum, herumgedreht)
-
sich drehen werkwoord (drehe mich, drehst dich, dreht sich, drehte sich, drehtet euch, sich gedreht)
-
sich herum drehen werkwoord
-
transformieren werkwoord (transformiere, transformierst, transformiert, transformierte, transformiertet, transformiert)
Conjugations for wentelen:
o.t.t.
- wentel
- wentelt
- wentelt
- wentelen
- wentelen
- wentelen
o.v.t.
- wentelde
- wentelde
- wentelde
- wentelden
- wentelden
- wentelden
v.t.t.
- heb gewenteld
- hebt gewenteld
- heeft gewenteld
- hebben gewenteld
- hebben gewenteld
- hebben gewenteld
v.v.t.
- had gewenteld
- had gewenteld
- had gewenteld
- hadden gewenteld
- hadden gewenteld
- hadden gewenteld
o.t.t.t.
- zal wentelen
- zult wentelen
- zal wentelen
- zullen wentelen
- zullen wentelen
- zullen wentelen
o.v.t.t.
- zou wentelen
- zou wentelen
- zou wentelen
- zouden wentelen
- zouden wentelen
- zouden wentelen
diversen
- wentel!
- wentelt!
- gewenteld
- wentelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor wentelen:
Wiktionary: wentelen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• wentelen | → zurückkehren; drehen; kehren; umdrehen; umwälzen; wenden; umwenden; zurücksenden; mengen; mischen | ↔ retourner — aller de nouveau en un lieu. |
• wentelen | → quacksalbern; Kurpfuscherei betreiben; rollen; wälzen | ↔ rouler — Traductions à trier suivant le sens |
Computer vertaling door derden: