Nederlands

Uitgebreide vertaling voor wegschenken (Nederlands) in het Duits

wegschenken:

wegschenken werkwoord (schenk weg, schenkt weg, schonk weg, schonken weg, weggeschonken)

  1. wegschenken (weggeven; vergeven)
    vergeben; ausgeben; schenken; weggeben; geben; auspacken; hergeben; ausplaudern
    • vergeben werkwoord (vergebe, vergibst, vergibt, vergab, vergabt, vergeben)
    • ausgeben werkwoord (gebe aus, gibst aus, gibt aus, gab aus, gabt aus, ausgegeben)
    • schenken werkwoord (schenke, schenkst, schenkt, schenkte, schenktet, geschenkt)
    • weggeben werkwoord (gebe weg, gibst weg, gibt weg, gab weg, gabt weg, weggegeben)
    • geben werkwoord (gebe, gibst, gibt, gab, gabt, gegeben)
    • auspacken werkwoord (packe aus, packst aus, packt aus, packte aus, packtet aus, ausgepackt)
    • hergeben werkwoord (hergebe, hergibst, hergibt, hergab, hergabt, hergegeben)
    • ausplaudern werkwoord (plaudere aus, plauderst aus, plaudert aus, plauderte aus, plaudertet aus, ausgeplaudert)
  2. wegschenken (ten huwelijk geven; uithuwelijken; uithuwen)
    vermählen; verheiraten mit

Conjugations for wegschenken:

o.t.t.
  1. schenk weg
  2. schenkt weg
  3. schenkt weg
  4. schenken weg
  5. schenken weg
  6. schenken weg
o.v.t.
  1. schonk weg
  2. schonk weg
  3. schonk weg
  4. schonken weg
  5. schonken weg
  6. schonken weg
v.t.t.
  1. heb weggeschonken
  2. hebt weggeschonken
  3. heeft weggeschonken
  4. hebben weggeschonken
  5. hebben weggeschonken
  6. hebben weggeschonken
v.v.t.
  1. had weggeschonken
  2. had weggeschonken
  3. had weggeschonken
  4. hadden weggeschonken
  5. hadden weggeschonken
  6. hadden weggeschonken
o.t.t.t.
  1. zal wegschenken
  2. zult wegschenken
  3. zal wegschenken
  4. zullen wegschenken
  5. zullen wegschenken
  6. zullen wegschenken
o.v.t.t.
  1. zou wegschenken
  2. zou wegschenken
  3. zou wegschenken
  4. zouden wegschenken
  5. zouden wegschenken
  6. zouden wegschenken
diversen
  1. schenk weg!
  2. schenkt weg!
  3. weggeschonken
  4. wegschenkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor wegschenken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausgeben vergeven; weggeven; wegschenken besteden; distribueren; doorbrengen; doorleven; doorstaan; iets uitgeven; ronddelen; slijten; spenderen; uitbrengen; uitgeven; uitkeren; uitreiken; verdelen; verdragen; verduren; verstrekken; verteren
auspacken vergeven; weggeven; wegschenken
ausplaudern vergeven; weggeven; wegschenken doormeppen; doorslaan; verklappen; verraden
geben vergeven; weggeven; wegschenken binnen gieten; cadeau doen; cadeau geven; distribueren; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; iemand iets toedienen; ingeven; ronddelen; schenken; uitreiken; verdelen; verschaffen; verstrekken; voorbinden; voordoen
hergeben vergeven; weggeven; wegschenken aangeven; aanreiken; geven; reiken; schenken; verlenen; verstrekken
schenken vergeven; weggeven; wegschenken cadeau doen; cadeau geven; doneren; geven; schenken
vergeben vergeven; weggeven; wegschenken aanbesteden; neerleggen; onderuit halen; uitbesteden; vergeven; vergiffenis schenken
verheiraten mit ten huwelijk geven; uithuwelijken; uithuwen; wegschenken
vermählen ten huwelijk geven; uithuwelijken; uithuwen; wegschenken
weggeben vergeven; weggeven; wegschenken cadeau doen; cadeau geven; schenken
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausgeben weggegeven


Computer vertaling door derden: