Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
flatterhaft
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
barok; fladderig; grillig; lichtjes; nukkig; onberekenbaar; onbestendig; ongedurig; onvoorspelbaar; veranderlijk; vlinderachtig; wispelturig; wisselvallig
|
grundlos
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
armzalig; bodemloos; gammel; karig; krakkemikkig; mager; onbillijk; ongefundeerd; ongegrond; ongemotiveerd; onrechtvaardig; onredelijk; pover; schamel; schraal; unfair; wankel; zonder basis; zonder grond; zonder reden; zwak
|
instabil
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
geestelijk onstabiel; halfslachtig; labiel; onstandvastig; twijfelmoedig; wankelmoedig
|
rank
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
dun; dun van gestalte; fijn; fijngebouwd; lichtgebouwd; mager; rank; slank; tenger
|
schlank
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
dun; dun van gestalte; fijn; fijngebouwd; lichtgebouwd; mager; rank; rijzig; slank; spichtig; sprieterig; tenger
|
schmächtig
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
armzalig; berooid; broodmager; dun; dun van gestalte; fijn; fijngebouwd; geen vet op de botten hebbende; iel; ijl; karig; lang en dun; mager; piekerig; pover; rank; schamel; schraal; schriel; slank; spichtig; spinachtig; sprietig; tenger; uitgemergeld; uitgeteerd; van geringe dichtheid
|
schwankend
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
aarzelend; fluctuerend; geestelijk onstabiel; halfslachtig; heen en weer bewegend; labiel; onstandvastig; schommelend; schoorvoetend; twijfelmoedig; variërend; waggelend; wankelmoedig; weifelend; wisselend; wisselvallig
|
unbeständig
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
aarzelend; buiig; geestelijk onstabiel; grillig; halfslachtig; inconsistent; labiel; nukkig; onberekenbaar; onbestendig; ongedurig; onstabiel; onstandvastig; onvoorspelbaar; schoorvoetend; twijfelmoedig; variërend; veranderlijk; wankelmoedig; weifelend; wispelturig; wisselend; wisselvallig
|
unfest
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
geestelijk onstabiel; halfslachtig; labiel; onstandvastig; twijfelmoedig; wankelmoedig
|
ungewiß
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
niet duidelijk; niet helder; niet zeker; onduidelijk; ongewis; onhelder; onklaar; onvast; troebel; vaag; wollig
|
unsicher
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
niet zeker; ongewis; onstabiel; onvast; onveilig
|
unsolide
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
geestelijk onstabiel; halfslachtig; insolide; labiel; onsolide; onstandvastig; twijfelmoedig; wankelmoedig
|
unzuverlässig
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
geestelijk onstabiel; halfslachtig; insolide; labiel; leugenachtig; onstandvastig; twijfelmoedig; wankelmoedig
|
veränderlich
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
grillig; nukkig; onberekenbaar; onbestendig; onvoorspelbaar; variabele; veranderlijk; wispelturig; wisselvallig
|
wackelig
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
fluctuerend; gammel; geestelijk onstabiel; halfslachtig; heen en weer bewegend; krakkemikkig; labiel; onstandvastig; schommelend; twijfelmoedig; waggelend; wankel; wankelmoedig; wiebelend; wiebelig; zwak
|
wandelbar
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
grillig; nukkig; onberekenbaar; onbestendig; onvoorspelbaar; variabele; variërend; veranderlijk; wispelturig; wisselend; wisselvallig
|
wankelmütig
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
aarzelend; besluiteloos; halfslachtig; onstandvastig; schoorvoetend; twijfelmoedig; wankelmoedig; weifelachtig; weifelend
|
wechselhaft
|
los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
buiig; inconsistent; variërend; veranderlijk; wisselend; wisselvallig
|