Nederlands
Uitgebreide vertaling voor wakend (Nederlands) in het Duits
wakend:
-
wakend (waakzaam; voorzichtig; alert; waaks; hoede; paraat)
vorsichtig; aufmerksam; besonnen; bedachtsam; wachsam; bedacht; umsichtig; behutsam-
vorsichtig bijvoeglijk naamwoord
-
aufmerksam bijvoeglijk naamwoord
-
besonnen bijvoeglijk naamwoord
-
bedachtsam bijvoeglijk naamwoord
-
wachsam bijvoeglijk naamwoord
-
bedacht bijvoeglijk naamwoord
-
umsichtig bijvoeglijk naamwoord
-
behutsam bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor wakend:
waken:
-
waken (wakker blijven)
auf Streifegehen; streifen; beaufsichtigen; bewachen; patrouillieren-
auf Streifegehen werkwoord
-
beaufsichtigen werkwoord (beaufsichtige, beaufsichtigst, beaufsichtigt, beaufsichtigte, beaufsichtigtet, beaufsichtigt)
-
patrouillieren werkwoord (patrouilliere, patrouillierst, patrouilliert, patrouillierte, patrouilliertet, patrouilliert)
-
-
waken (waken over)
Conjugations for waken:
o.t.t.
- waak
- waakt
- waakt
- waken
- waken
- waken
o.v.t.
- waakte
- waakte
- waakte
- waakten
- waakten
- waakten
v.t.t.
- heb gewaakt
- hebt gewaakt
- heeft gewaakt
- hebben gewaakt
- hebben gewaakt
- hebben gewaakt
v.v.t.
- had gewaakt
- had gewaakt
- had gewaakt
- hadden gewaakt
- hadden gewaakt
- hadden gewaakt
o.t.t.t.
- zal waken
- zult waken
- zal waken
- zullen waken
- zullen waken
- zullen waken
o.v.t.t.
- zou waken
- zou waken
- zou waken
- zouden waken
- zouden waken
- zouden waken
diversen
- waak!
- waakt!
- gewaakt
- wakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze