Nederlands
Uitgebreide vertaling voor voorwerk (Nederlands) in het Duits
voorwerk:
Vertaal Matrix voor voorwerk:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Vorwerk | voorwerk |
Verwante woorden van "voorwerk":
voorwerken:
-
voorwerken (prepareren; voorbewerken)
vorbereiten; vorarbeiten; grundieren-
vorbereiten werkwoord (bereite vor, bereitest vor, bereitet vor, bereitete vor, bereitetet vor, vorbereitet)
-
vorarbeiten werkwoord (vorarbeite, vorarbeitest, vorarbeitet, vorarbeitete, vorarbeitetet, vorgearbeitet)
-
-
voorwerken (vooruitwerken)
vorarbeiten-
vorarbeiten werkwoord (vorarbeite, vorarbeitest, vorarbeitet, vorarbeitete, vorarbeitetet, vorgearbeitet)
-
Conjugations for voorwerken:
o.t.t.
- werk voor
- werkt voor
- werkt voor
- werken voor
- werken voor
- werken voor
o.v.t.
- werkte voor
- werkte voor
- werkte voor
- werkten voor
- werkten voor
- werkten voor
v.t.t.
- heb voorgewerkt
- hebt voorgewerkt
- heeft voorgewerkt
- hebben voorgewerkt
- hebben voorgewerkt
- hebben voorgewerkt
v.v.t.
- had voorgewerkt
- had voorgewerkt
- had voorgewerkt
- hadden voorgewerkt
- hadden voorgewerkt
- hadden voorgewerkt
o.t.t.t.
- zal voorwerken
- zult voorwerken
- zal voorwerken
- zullen voorwerken
- zullen voorwerken
- zullen voorwerken
o.v.t.t.
- zou voorwerken
- zou voorwerken
- zou voorwerken
- zouden voorwerken
- zouden voorwerken
- zouden voorwerken
diversen
- werk voor!
- werkt voor!
- voorgewerkt
- voorwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor voorwerken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
grundieren | prepareren; voorbewerken; voorwerken | gronden; grondverven; plamuren |
vorarbeiten | prepareren; voorbewerken; vooruitwerken; voorwerken | voorbereiden; voorbereiding treffen |
vorbereiten | prepareren; voorbewerken; voorwerken | alvast neerzetten; klaarmaken; klaarzetten; voorbereiden; voorbereiding treffen; voorbereidingen treffen |