Nederlands
Uitgebreide vertaling voor voortsukkelen (Nederlands) in het Duits
voortsukkelen:
voortsukkelen werkwoord (sukkel voort, sukkelt voort, sukkelde voort, sukkelden voort, voortgesukkeld)
Conjugations for voortsukkelen:
o.t.t.
- sukkel voort
- sukkelt voort
- sukkelt voort
- sukkelen voort
- sukkelen voort
- sukkelen voort
o.v.t.
- sukkelde voort
- sukkelde voort
- sukkelde voort
- sukkelden voort
- sukkelden voort
- sukkelden voort
v.t.t.
- ben voortgesukkeld
- bent voortgesukkeld
- is voortgesukkeld
- zijn voortgesukkeld
- zijn voortgesukkeld
- zijn voortgesukkeld
v.v.t.
- was voortgesukkeld
- was voortgesukkeld
- was voortgesukkeld
- waren voortgesukkeld
- waren voortgesukkeld
- waren voortgesukkeld
o.t.t.t.
- zal voortsukkelen
- zult voortsukkelen
- zal voortsukkelen
- zullen voortsukkelen
- zullen voortsukkelen
- zullen voortsukkelen
o.v.t.t.
- zou voortsukkelen
- zou voortsukkelen
- zou voortsukkelen
- zouden voortsukkelen
- zouden voortsukkelen
- zouden voortsukkelen
diversen
- sukkel voort!
- sukkelt voort!
- voortgesukkeld
- voortsukkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor voortsukkelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
trotten | sjokken; voortsukkelen | |
trudeln | sjokken; voortsukkelen | |
trödeln | sjokken; voortsukkelen | banjeren; dralen; drentelen; druilen; etteren; flaneren; griepen; klieren; lanterfanten; luieren; lummelen; miezeren; nietsdoen; niksen; rondhangen; slenteren; talmen; teuten; treuzelen; zeiken |
zuckeln | sjokken; voortsukkelen |