Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- voorschoten:
- voorschot:
- voorschieten:
-
Wiktionary:
- voorschot → Vorschuss, Anzahlung
- voorschieten → vorschießen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor voorschoten (Nederlands) in het Duits
voorschoten:
-
de voorschoten
die Vorschüsse
Vertaal Matrix voor voorschoten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Vorschüsse | voorschoten | leningen; voorschotten |
Verwante woorden van "voorschoten":
voorschot:
-
het voorschot
Vertaal Matrix voor voorschot:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Darlehen | voorschot | credit; geldlening; hypotheek; krediet; kredietverlening; lening |
Vorschuß | voorschot | kredietverlening; lening |
Verwante woorden van "voorschot":
voorschieten:
-
voorschieten
vorstrecken; auslegen-
vorstrecken werkwoord (strecke vor, streckst vor, streckt vor, streckte vor, strecktet vor, vorgestreckt)
-
Conjugations for voorschieten:
o.t.t.
- schiet voor
- schiet voor
- schiet voor
- schieten voor
- schieten voor
- schieten voor
o.v.t.
- schoot voor
- schoot voor
- schoot voor
- schoten voor
- schoten voor
- schoten voor
v.t.t.
- heb voorgeschoten
- hebt voorgeschoten
- heeft voorgeschoten
- hebben voorgeschoten
- hebben voorgeschoten
- hebben voorgeschoten
v.v.t.
- had voorgeschoten
- had voorgeschoten
- had voorgeschoten
- hadden voorgeschoten
- hadden voorgeschoten
- hadden voorgeschoten
o.t.t.t.
- zal voorschieten
- zult voorschieten
- zal voorschieten
- zullen voorschieten
- zullen voorschieten
- zullen voorschieten
o.v.t.t.
- zou voorschieten
- zou voorschieten
- zou voorschieten
- zouden voorschieten
- zouden voorschieten
- zouden voorschieten
diversen
- schiet voor!
- schiet voor!
- voorgeschoten
- voorschietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor voorschieten:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
auslegen | voorschieten | accentueren; belichten; klaar leggen; ophelderen; opklaren; toelichten; uitgooien; uitspreiden; uitwerpen; van plan zijn; verduidelijken; verhelderen; verklaren |
vorstrecken | voorschieten |
Wiktionary: voorschieten
voorschieten
verb
-
einen Geldbetrag im Voraus geben