Nederlands
Uitgebreide vertaling voor voorschotelen (Nederlands) in het Duits
voorschotelen:
voorschotelen werkwoord (schotel voor, schotelt voor, schotelde voor, schotelden voor, voorgeschoteld)
-
voorschotelen
Conjugations for voorschotelen:
o.t.t.
- schotel voor
- schotelt voor
- schotelt voor
- schotelen voor
- schotelen voor
- schotelen voor
o.v.t.
- schotelde voor
- schotelde voor
- schotelde voor
- schotelden voor
- schotelden voor
- schotelden voor
v.t.t.
- heb voorgeschoteld
- hebt voorgeschoteld
- heeft voorgeschoteld
- hebben voorgeschoteld
- hebben voorgeschoteld
- hebben voorgeschoteld
v.v.t.
- had voorgeschoteld
- had voorgeschoteld
- had voorgeschoteld
- hadden voorgeschoteld
- hadden voorgeschoteld
- hadden voorgeschoteld
o.t.t.t.
- zal voorschotelen
- zult voorschotelen
- zal voorschotelen
- zullen voorschotelen
- zullen voorschotelen
- zullen voorschotelen
o.v.t.t.
- zou voorschotelen
- zou voorschotelen
- zou voorschotelen
- zouden voorschotelen
- zouden voorschotelen
- zouden voorschotelen
diversen
- schotel voor!
- schotelt voor!
- voorgeschoteld
- voorschotelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze