Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- vomeren:
-
Wiktionary:
- vomeren → sich brechen, sich erbrechen, erbrechen, sich übergeben, speien, ausspeien, auswerfen, spucken
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor vomeren (Nederlands) in het Duits
vomeren:
-
vomeren (kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; braken)
kotzen; erbrechen; übergeben; spucken; herauswürgen; sich übergeben; speien; sich erbrechen; ergeben-
herauswürgen werkwoord
-
sich übergeben werkwoord (gebe mich über, gibst dich über, gibt sich über, gab sich über, gabt euch über, sich übergegeben)
-
sich erbrechen werkwoord (erbreche mich, erbrichst dich, erbricht sich, erbrach sich, erbracht euch, sich erbrochen)
Conjugations for vomeren:
o.t.t.
- vomeer
- vomeert
- vomeert
- vomeren
- vomeren
- vomeren
o.v.t.
- vomeerde
- vomeerde
- vomeerde
- vomeerden
- vomeerden
- vomeerden
v.t.t.
- heb gevomeerd
- hebt gevomeerd
- heeft gevomeerd
- hebben gevomeerd
- hebben gevomeerd
- hebben gevomeerd
v.v.t.
- had gevomeerd
- had gevomeerd
- had gevomeerd
- hadden gevomeerd
- hadden gevomeerd
- hadden gevomeerd
o.t.t.t.
- zal vomeren
- zult vomeren
- zal vomeren
- zullen vomeren
- zullen vomeren
- zullen vomeren
o.v.t.t.
- zou vomeren
- zou vomeren
- zou vomeren
- zouden vomeren
- zouden vomeren
- zouden vomeren
diversen
- vomeer!
- vomeert!
- gevomeerd
- vomerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor vomeren:
Wiktionary: vomeren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vomeren | → sich brechen; sich erbrechen; erbrechen; sich übergeben; speien; ausspeien; auswerfen; spucken | ↔ vomir — rejeter convulsivement par la bouche des matières contenir dans l’estomac. |