Nederlands
Uitgebreide vertaling voor volschransen (Nederlands) in het Duits
volschransen:
-
volschransen (volvreten; volproppen; volstoppen; voleten)
hineinstopfen; pfropfen; fressen; stopfen; futtern; vollstopfen; vollfressen-
hineinstopfen werkwoord (stopfe hinein, stopfst hinein, stopft hinein, stopfte hinein, stopftet hinein, hineingestopft)
-
vollstopfen werkwoord (stopfe voll, stopfst voll, stopft voll, stopfte voll, stopftet voll, vollgestopft)
-
vollfressen werkwoord
-
Conjugations for volschransen:
o.t.t.
- schrans vol
- schranst vol
- schranst vol
- schransen vol
- schransen vol
- schransen vol
o.v.t.
- schranste vol
- schranste vol
- schranste vol
- schransten vol
- schransten vol
- schransten vol
v.t.t.
- heb vol geschranst
- hebt vol geschranst
- heeft vol geschranst
- hebben vol geschranst
- hebben vol geschranst
- hebben vol geschranst
v.v.t.
- had vol geschranst
- had vol geschranst
- had vol geschranst
- hadden vol geschranst
- hadden vol geschranst
- hadden vol geschranst
o.t.t.t.
- zal volschransen
- zult volschransen
- zal volschransen
- zullen volschransen
- zullen volschransen
- zullen volschransen
o.v.t.t.
- zou volschransen
- zou volschransen
- zou volschransen
- zouden volschransen
- zouden volschransen
- zouden volschransen
diversen
- schrans vol!
- schranst vol!
- vol geschranst
- volschransend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze