Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. volgepropt:
  2. volproppen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor volgepropt (Nederlands) in het Duits

volgepropt:

volgepropt bijvoeglijk naamwoord

  1. volgepropt
    vollgestopft

Vertaal Matrix voor volgepropt:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vollgestopft volgepropt gevuld; knalvol; op elkaar gepakt; opeengepakt; opgepropt; opgevuld; overvol; propvol; stampvol; tjokvol; vol; volgestopt

Verwante woorden van "volgepropt":

  • volgepropte

volgepropt vorm van volproppen:

volproppen werkwoord (prop vol, propt vol, propte vol, propten vol, volgepropt)

  1. volproppen (volvreten; volstoppen; voleten; volschransen)
    hineinstopfen; pfropfen; fressen; stopfen; futtern; vollstopfen; vollfressen
    • hineinstopfen werkwoord (stopfe hinein, stopfst hinein, stopft hinein, stopfte hinein, stopftet hinein, hineingestopft)
    • pfropfen werkwoord (pfropfe, pfropfst, pfropft, pfropfte, pfropftet, gepfropft)
    • fressen werkwoord (fresse, frißt, fraß, fraßt, gefressen)
    • stopfen werkwoord (stopfe, stopfst, stopft, stopfte, stopftet, gestopft)
    • futtern werkwoord (futtre, futterst, futtert, futterte, futtertet, gefuttert)
    • vollstopfen werkwoord (stopfe voll, stopfst voll, stopft voll, stopfte voll, stopftet voll, vollgestopft)
    • vollfressen werkwoord

Conjugations for volproppen:

o.t.t.
  1. prop vol
  2. propt vol
  3. propt vol
  4. proppen vol
  5. proppen vol
  6. proppen vol
o.v.t.
  1. propte vol
  2. propte vol
  3. propte vol
  4. propten vol
  5. propten vol
  6. propten vol
v.t.t.
  1. heb volgepropt
  2. hebt volgepropt
  3. heeft volgepropt
  4. hebben volgepropt
  5. hebben volgepropt
  6. hebben volgepropt
v.v.t.
  1. had volgepropt
  2. had volgepropt
  3. had volgepropt
  4. hadden volgepropt
  5. hadden volgepropt
  6. hadden volgepropt
o.t.t.t.
  1. zal volproppen
  2. zult volproppen
  3. zal volproppen
  4. zullen volproppen
  5. zullen volproppen
  6. zullen volproppen
o.v.t.t.
  1. zou volproppen
  2. zou volproppen
  3. zou volproppen
  4. zouden volproppen
  5. zouden volproppen
  6. zouden volproppen
diversen
  1. prop vol!
  2. propt vol!
  3. volgepropt
  4. volproppen
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor volproppen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fressen voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten binnenkrijgen; brassen; dineren; onbeschoft eten; onfatsoenlijk eten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schransen; slempen; tafelen; uitgebreid eten; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
futtern voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten binnenkrijgen; brassen; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schransen; slempen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
hineinstopfen voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten bikken; binnenkrijgen; binnenproppen; brassen; bunkeren; consumeren; eten; iemand instoppen; ineen duwen; inproppen; instoppen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opslokken; proppen; schransen; schrokken; slempen; tegoed doen; toedekken; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen; zwelgen
pfropfen voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten brassen; ineen duwen; proppen; schransen; slempen; vreten; zwelgen
stopfen voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten bikken; binnenkrijgen; brassen; breeuwen; bunkeren; consumeren; dichten; eten; gaten dichten; gaten stoppen; ineen duwen; mazen; naar binnen werken; nuttigen; onbeschoft eten; opeten; opslokken; proppen; schransen; schrokken; slempen; stoppen; tegoed doen; tot constipatie leiden; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen; zwelgen
vollfressen voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten
vollstopfen voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten brassen; goed vullen; ineen duwen; proppen; schransen; slempen; volzetten; vreten; zwelgen

Wiktionary: volproppen

volproppen
verb
  1. overvol maken door er nog iets bij te duwen

Cross Translation:
FromToVia
volproppen stopfen cram — to press, force, or drive, particularly in filling, or in thrusting one thing into another